1. Home
  2. |
  3. Tweede Wereldoorlog
  4. |
  5. Oorlogstijd
  6. |
  7. De oorlogsjaren van de familie Kuiper

De oorlogsjaren van de familie Kuiper

0 Reacties

“Het huis werd vaak de duikbootbasis genoemd.”

De situatie

Op het adres Hoofdstraat B.189a in Buinen woonden het echtpaar G. Kuiper Hz., zijn vrouw S. Kuiper-Jager en de drie zonen Hendrik, Johannes en Jan. Hendrik is overleden in 1944. Hij beleefde de bevrijding niet. In het huis was een kruidenierswinkel gevestigd. Ook was er het zogenaamde ‘steengoed’ (aardewerk-serviesgoed) te koop. Mijn vader was naast winkelier ook boerenhuisslachter. Ook was hij veeverloskundige. Hiervoor had hij een opleiding gehad. Hij wilde graag veearts worden, maar daarvoor was de opleiding te duur. Voor wat het veeverlossen betreft gebeurde het vaak dat de veearts uit Borger naar hem verwees als het om een moeilijke ‘bevalling’ ging. Zo heb ik verscheidene malen gezien dat hij,om het moederdier te sparen, het jong dat geboren moest worden in stukken uit het moederdier haalde. Hij zei dan altijd: “zo, dan heeft tenminste één het er levend afgebracht”. Ook herinner ik mij heel goed, dat hij nooit betaald wilde hebben als de ‘verlossing’ een dood jong ter wereld bracht. Bij nacht en ontij werd hij uit verre omstreken uit bed gehaald. Van Drouwenemond tot Eesergroen en van Exloo tot Valtheimond.

In Buinen, maar ook in de omgeving, woonden nogal wat NSB-boeren. Ook zij waren klant van hem zowel voor veeverlossen als voor de huisslachting. Op een gegeven moment werd het huisslachten aan banden gelegd. Er mocht per gezinslid een bepaald aantal kilo’s worden behouden. De rest moest ingeleverd worden.Hier werd natuulijk mee gesjoemeld. Bijna alle te slachten dieren waren te licht en zo werd er nooit iets ingeleverd. Ook werd er regelmatig clandestien geslacht. Dit gebeude ’s nachts. Ook de NSB-boeren wilden graag hun geslachte dieren geheel behouden. Ze gooiden het dan met mijn vader op een akkoord, hetwelk inhield, dat hij(mijn vader) ook een flinke portie mee naar huis kreeg. Er werden varkens, rundvee en schapen geslacht. Op een gegeven moment werd er een spertijd ingevoerd en mochten we na een bepaalde tijd ’s avonds niet meer buiten komen. Het was dus gedaan met de activiteiten van veeverlossen en slachten. Hiervan waren ook de NSB-boeren de dupe. Deze NSB-boeren regelden via hun blokhoofd,dat mijn vader een ausweis kreeg, wat inhield dat hij dag en nacht ongehinderd op straat mocht komen voor het uitoefenen van zijn beroep. Ook mijn broer Hendrik en ik kregen zo’n ausweis, omdat mijn vader het werk zogenaamd niet alleen af kon. Later moesten de rijwielen worden ingeleverd. Weer kreeg mijn vader een vrijstelling voor zijn fiets. Hendrik en ik ook. Ook hier werd via de NSB-boeren voorgezorgd. De ausweizen van broer Hendrik en mij werden ook gebruikt voor vervoer van onderduikers.

Het huis

Naast de winkel was een ‘voorkamer’ welke nooit werd gebruikt. De zogenaamde mooie kamer. In die kamer stond o.a. een ronde kachel (2). Ik herinner me heel goed dat ik op een keer ontdelkte dat er in de kachel die daar stond allemaal ijzeren denneappels lagen, verstopt onder hout en kranten. Later hoorde ik dat dit handgranaten waren. Wist ik veel… Er heerste een stelregel dat we nergens naar mochten vragen en nergens over mochten praten. Ook niet onderling. Daaraan werd vrij goed de hand gehouden. Tussen de winkel (1) en de woonkamer (4) was een klein halletje (3) van waaruit een trap naar boven ging. Boven op zolder bevond zich één slaapkamer waarboven ook weer een zoldertje was. De rest was gewoon open zolderruimte. De ruimte onder de trap was een kast, die vanuit de woonkamer (4) was te bereiken. In de verste hoek van die kast waren de planken uit de vloer gelicht en er was een ingang gemaakt om onder de vloer te komen (A). Door de vloerplanken weer op hun plaats te schuiven was er niets te zien. Onder de kamervloer was ruimte gemaakt om onderduikers te kunnen laten slapen. Vanuit de woonkamer (4) kon men naar de slaapkamer (5). Daar was een vaste kast (11).

Het plafond in de kast was verlaagd. Hierdoor ontstond er een ruimte boven deze kast. Door een paar planken van de zoldervloer te verwijderen kon je bij die ruimte komen. In die ruimte is door ‘radio Vogelzang’ uit Borger, ik meen dat hij Willem heette, een radio-ontvanger en een zender gemonteerd. Door de zolderplanken weer op hun plaats te leggen was hier niets van te zien. De radio ontvanger was afgesteld op Radio Oranje. Je kon de radio beneden aansluiten en door op de zolder te gaan liggen met het oor boven de ontvanger konden de berichten uit Engeland gehoord worden. De radio werd aan/uit gezet beneden in de kast (3). De stroom werd buiten de meter om afgetapt. Mensen die regelmatig kwamen luisteren, waren o.a. Willem Ter Veen, Kobus Stel uit Bronnegerveen en politieman Scholtmeijer uit Buinerveen. Deze herinner ik mij heel goed. Soms kwamen ze en gingen alleen naar boven. Vogelzang kwam ook vrij regelmatig. De achterdeur kwam dan op de krap en mijn moeder ging in de winkel staan om te zien of er ook ‘volk’ aankwam. We konden dan beneden Vogelzang horen praten. Ik heb nooit gezien wat hij daar deed.

In de ruimte onder de kamervloer (4) werden ook regelmatig pakken opgeborgen die vaak ’s nachts gebracht werden. Wij raakten er aan gewoon en vroegen nergens naar. Na de bevrijding ben ik nog eens onder deze vloer geweest en vond daar stempels en pakken bonkaarten. De winkel werd gebruikt voor wat we nu zouden noemen het witwassen van gestolen bonkaarten. Politieagent Scholtmeijer en Kobus Stel regelden dit. Scholtmeijer heb ik vaak zien helpen ‘bonnenplakken’. De bonnen die in de winkel werden ontvangen, moesten op vellen worden geplakt. Deze vellen werden ingeleverd op het distributiekantoor in Borger. Daar werden ze omgeruild tegen een soort Coupons, waarop de groothandel dan weer leverde. De gestolen kaarten werden gekreukt en met SB stijfsel opgeplakt. Het moest allemaal heel echt lijken.

Ook herimer ik mij goed, dat Scholtmeijer in het donker kwam met een koolzaadmolen. Er werd dan van koolzaad olie gedraaid. Vanuit de woonkamcr (4) was er een deur naar de trapkast, naar de slaapkamer (5) en naar de grote kelderkast (9). Vanuit die kelderkast was er een trap naar de kelder. Ook was er in de woonkamer (4) een nis uitgespaard waar een ‘kookkachel’ geplaatst kon worden. Deze werd niet als zodanig gebruikt (10). De nis was door een los gordijn afgescheiden van de woonkamer. In de woonkamer (4) stond een ronde kachel(B). Daamee werd de kamer verwamd. Soms werd er op gekookt.

De nis (10) heeft ons een keer bijna een hartstilstand bezorgd. Het gebeude op een avond. Het moet tegen nieuwjaar zijn geweest. De elektriciteit was afgesloten, doch wij brandden nomaal een elektrische lamp. Deze werd gevoed buiten de stroommeter om. Op tafel stond echter wel een oliepitje te branden. Dat was voor het geval er onraad was. Dan moest direct de lamp uit de fitting worden gedraaid, aangezien je kon voelen dat deze gebrand had. Ook lag er altijd een handschoen klaar om de wame lamp aan te pakken. We waren allen thuis en zaten in de woonkamer. Bij ons waren twee onderduikers. Mijn vader was op de kamerkachel aan het oliebollen bakken. Ook de onderduikers zaten aan tafel. Het was slecht weer. Plotseling werd er op de ramen gebonkt en aan de afgesloten achterdeur gerammeld. Direct werd de gloeilamp uit de fitting gedraaid. De onderduikers kropen in de nis (10) achter het gordijn en mijn vader ging met het oliepitje naar achteren. Hij kwam terug met twee Duitse soldaten. Deze liepen direct naar de ramen en maákten ons duidelijk dat we beter verduisteren moesten. Er scheen licht door de met zwart papier verduisterde ramen. Ze keken naar het oliepitje, ze keken naar de ramen. Je merkte dat ze het niet vertrouwden. Eén hunner keek in de lampekap. Niets te zien. Ze kwamen bij de kachel staan en keken hoe mijn vader oliebollen bakte. Ze kregen allebei een paar oliebollen, die ze smakelijk op aten. Daarbij stonden ze met hun ruggen tegen het gordijn, waarachter de onderduikers zaten. Het waren vrij dikke Duitsers met leren jassen aan. Geweer voor de borst. Ze stonden zo dicht tegen het gordijn dat ze dit naar achteren drukten tegen de onderduikers aan (CC). Nadat de oliebollen op waren, wenkte mijn vader ze om mee naar buiten te komen. Hij beduidde hen dat ze moesten vertellen waar dat licht door kwam. Zodra ze de kamer uit waren, kropen de onderduikers door gat A onder de vloer. De Duitsers gingen met mijn vader naar buiten. Er was geen licht te zien. Om geen argwaan te wekken had mijn moeder een paar extra punaises in het papier gedrukt. Dat deed, ze terwijl zij nog in de kamer waren. Zo was het goed. In het vervolg moest dat direct gebeuren!!!

De onderduikers

In totaal zijn er 48 onderduikers in het huis geweest. Kobus Stel, Scholtmeijer en Ter Veen spraken vaak over ‘de duikbootbasis’. Dat getal van 48 weet ik heel zeker, want na de oorlog ‘repeteerden’ we ze nog wel eens. We moesten dan steeds op dat getal komen. Sommige onderduikers waren er maar voor een paar nachten. Soms bleven ze weken. Ze werden altijd ’s nachts gebracht en gehaald. Vaak door Willem ter Veen, Scholtmeijer of Vogelzang. Aan eten was geen gebrek. Gezien de winkel en de huisslachtingsactiviteiten van mijn vader hebben we nooit ergens tekort aan gehad. Vlees was er voldoende. Ook Ter Veen en Scholtmeijer brachten vlees elders naar toe.

De volgende onderduikers herinner ik mij heel goed: Jan Attema. Hij kwam uit Buinen. Hij verbleef op het zoldertje van het achterhuis (aanbouw). Men kwam hier via een ladder (12). Op dat moment was er in het voorhuis een onderduiker die beide handen in het verband had. Deze man is enige weken geweest. Jan Attema mocht beslist niet weten dat deze man in het voorhuis zat. Ik weet nog goed, dat mijn moeder aan Ter Veen vroeg om de man met de verbonden handen op te halen. Ze kon er niet meer tegen. Hij zei namelijk geen woord Ik hoor Ter Veen nog zeggen: “Hij is de langste tied weest vrouw Kuuper.” Op een avond kwam Ter Veen met nog iemand bij het raam. Vier keer tikken was de afspraak. Mijn moeder deed open. Ter Veen en de andere man hadden platte petten op (Postbodepetten???) en een korte leren jas aan. Ze kwamen de man met de verbonden handen halen. Deze kwam naar beneden. Hij gaf ons een hand en bedankte mijn moeder. Daarbij zei hij, dat hij geen prettige gast was geweest, doch dat dit in verband stond met zijn verbonden handen. Hij vertelde, dat ‘ze’ hem éénmaal te pakken hadden gehad en daardoor geen nagels meer aan zijn vingers had. Dat wilde hij liever niet weer meemaken. Vandaar zijn zwijgzaamheid. Volgens ons wist de man niets van de radio boven. Toch zei hij: “Ik weet dat jullie naar radio Oranje luisteren. Luister morgenavond. Als er een bericht komt met de code: ‘De ketel staat te stomen’ dan ben ik in Engeland.” De volgende avond kwam Ter Veen ook luisteren. We lagen met onze oren op de zoldervloer naar de radio te luisteren. De uitzending werd afgesloten. Het Wilhelmus werd gespeeld. Dus niet… Toen sprak de omroeper de woorden die ik nooit zal vergeten: “Hier komt nog een bericht voor een familie in Drenthe. De ketel staat te stomen.” Er is over deze man nooit meer gesproken. Er waren al vlug weer andere zaken die de aandacht vroegen. Ook was er een hele tijd een lange man met een iets getinte huid. We noemden hem Harm. Hij kon mooi tekenen. Ik heb nog een tekening die hij maakte van mijn broer. Later bleek, dat hij bij ons een boek heeft geschreven. Het is na de oorlog uitgegeven. Mijn ouders kregen een exemplaar. De naam van het boek was ‘ECLIPSE’. De man woonde na de oorlog in Zaandijk. Daar ben ik nog eens bij hem op bezoek geweest. Het bewuste boek hebben we lang thuis gehad, Later is het opgeruimd met het oud papier…

Op een gegeven moment lag er tussen het huis van de sluiswachters Klein en Vos in het kanaal Buinen-Schoonoord een boot. Ook daar verbleven onderduikers. Als het koud was of gevaarlijk, kwamen ze over het veld naar ons huis. Twee van deze mannen kwamen uit Winschoten. Het waren horlogemakers. Zo werden ze ook steeds genoemd. Tegen betaling repareerden ze horloges. Die werden o.a. door Ter Veen en mijn vader gebracht. Was er een horloge defect dan ‘wist mijn vader wel een adres’… Op een keer keer zaten deze twee horlogemakers bij ons thuis achter in de schuur (7) te aardappelschillen. De achterdeur zat bijna altijd op de grendel. Nu niet. De meeste mensen kwamen via de winkeldeur naar binnen. Plotseling kwam er een boer achterom. Hij zag de beide mannen. Hij liep door naar binnen waar mijn moeder in de kamer was. Hij vroeg naar mijn vader, want hij had iets te slachten. Betrokkene stond bekend als NSB-er. Vader was niet thuis. Hij vroeg of mijn vader ’s avonds in het donker, over de es, bij hem thuis wilde komen om af te spreken. Hij zou dan een halve mud tarwe klaarzetten bij de baanderdeur, want hij had gezien dat wij kostgangers hadden. Het is allemaal keurig voor elkaar gekomen. Ook is ondergedoken geweest Roelof Attema, uit Buinen, Harry de fietsenmaker uit Musselkanaal en een zoon dacht ik van de burgemeester van Gieten. Het kan ook andere familie geweest zijn. Hieraan heb ik te danken, dat ik na de oorlog, terwijl ik afgekeurd was voor de militaire dienst, toch goedgekeurd werd voor de Marechaussee. Een keuring die in wezen veel strenger was. Ik dacht dat het burgemeester Nijenhuis of Nienhuis was.

Omdat er relatief gezien toch wel veel NSB-boeren bij ons over de vloer kwamen, werd Ter Veen een keer gewaarschuwd voor mijn vader. Hij zou niet ‘zuiver op de graat’ zijn. Er is over gesproken en ze hebben besloten om het zo te laten. Het was een mooie dekmantel. Bovendien stelde mijn vader zich bij de NSB-boeren niet vijandig op. Als ze over de politiek begonnen, zei hij altijd zoiets van: “Dat is voor de hogere machten en daar moet je naar luisteren.” Soms denk ik wel eens dat er een stilzwijgend vertrouwen was. Ook werd hem wel eens verteld, dat er iets op komst was. Een razzia b.v. Zo kwam hij een keer thuis met het bericht dat de ex-Ned. militairen terug op moesten komen. Wie dat niet deed werd opgepakt. Ik moest toen naar ene Jan Haddering, zoon van Berend Hadderíng aan de Gorenweg om te zeggen dat hij direct moest maken dat hij weg kwam. Na de bevrijding kwam mijn vader bij de BS. De NSB-ers werden opgepakt. Zo moesten marcheren en gymnastiek doen op o.a. het schoolplein. Hij trad wel als bewaker op, maar heeft nooit mee willen doen aan het publiekelijk kleineren van deze mensen. Daar werd thuis nog wel eens over gesproken. Zijn stelling was: “Ze hebben verdiend dat ze opgepakt worden. Ik wil ze wel bewaken maar dan wel zo fatsoenlijk behandelen als ze mij behandeld hebben!”

Sommige dingen blijven je bij. Ik weet nog als de dag van gisteren, dat er voor de radio een verslag gedaan werd van de slag om Stalingrad. Op dat moment hadden we twee onderduikers. Het motto was “Stalingrad houdt stand…!” We leefden mee alsof we ter plaatse waren. Vele, vele jaren later, toen ik in Rusland kon zien hoe en waar zich dit afspeelde, kwam alles weer boven. Het moge vreemd lijken, maar dat is één van de dingen wat mij persoonlijk heeft aangegrepen. Eerst het horen via Radio Oranje van deze geweldige veldslag. Er werd uitvoerig verslag over gedaan. Je kon er echter niet over spreken, omdat je het gehoord had vía de geheime zender. En dan later het zien van die plaats.

Een ander punt dat grote indruk op mij heeft gemaakt tijdens de oorlog, was de begrafenis van mijn oudste broer. We gingen te voet naar de begraafplaats in Borger. Halverwege, ongeveer tussen de boerderij van Kremer en de ‘heide van Homan’ kwam ons een groep Duitse soldaten tegemoet. Ze hielden halt. Ze wendden hun gezichten naar de lijkwagen en brachten de militaire groet. Alles op commando. Toen dacht ik: ‘Mijn broer moest eens weten…’. Als er namelijk één een hekel aan Duitsers had dan was hij het… De bevrijding wachtten we af in de kelder van het huis. Samen met de buren, de familie Wolf. Zij hadden nl. geen kelder. Voor het huis was een Duitse schuttersput gegraven. Achter het huis op de es stond een Poolse tank. Gelukkig is het niet tot ongelukken gekomen, want Rika, de vrouw van Geert Wolf zat met een heel jonge baby bij ons in de kelder. Als je mij vraagt of ik onprettige herinneringen aan de oorlogstijd heb, dan moet ik zeggen: nee. Het was best spannend en we kwamen niets tekort. Door het overlijden van mijn ouders en mijn beide broers kwam ik in het bezit van diverse zaken uit de oorlogstijd. Passen, ausweisen, enz… Deze heb ik afgestaan aan de oudheidkamer van Borger. Daar is het gebeurd en hoort het thuis.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en Google Privacy Policy en Servicevoorwaarden toepassen.

De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.

  • Auteur: Joh. Kuiper
  • Bron: Oorlog en bevrijding in Borger
  • Uitgave van de Zwerfsteen, historisch tijdschrift van Stichting Harm Tiesing, 1995 nr. 1 en 2.
  • © Stichting Harm Tiesing

De woning met winkel van de familie Kuipers aan de Hoofdstraat B. 189a in Buinen. De nummers refereren aan de tekst.