Dit verhaal is oorspronkelijk in het Engels geschreven door Audrey Masselink. Het is een hoofdstuk in het Engels-Fransje boekje ‘My Grandmother’s Wartime Diary’, samengesteld en gepubliceerd in 1999 door het ministerie van de Canadese regering dat verantwoordelijk is voor de oorlogsveteranen. Sedert die uitgave werd dit verhaal voorgelezen op een nationaal herdenkingsprogramma van de Canadian Broadcasting Corporation (CBC) en het is gepubliceerd in het Canadese tijdschrift ‘The Golden Times’. Een paar maanden later werd dit verhaal vertaald door Frea Hofmeijer-Elling. De meisjesnaam van de schrijfster is Adri Schouten en zij heeft een deel van de oorlog als evacé doorgebracht in Ees bij de familie van Wijk.
Dit is een verhaal over twee uitzonderlijke vrouwen. Ze zijn nu oud, maar geestelijk nog heel sterk. In de beginjaren van hun huwelijk woonden ze in verschillende delen van een landje bij de zee in West-Europa. Het landje was gemakkelijk te overwinnen, maar desondanks was de bevolking koppig in zijn tegenstand. Eén van deze twee vrouwen is mijn eigen moeder, de andere mijn ‘oorlogsmoeder’. Omdat hun levens elkaar kruisten zal ik dit als één verhaal vertellen.
Bombardement
Het eerste dat ik me van de oorlog kan herinneren is het bombardement van Rotterdam, de stad in Nederland waar ik ben geboren en opgegroeid. Mijn kleine zusje sliep in haar bedje in dezelfde kamer waar mijn moeder, mijn oudere broer en ik bijeen zaten. De kamer bevond zich tussen de woonkamer die uitkeek op een winkelstraat en de slaapkamer van mijn ouders die uitkeek op enkele kleine achtertuintjes. De schuifdeuren die de middenkamer met de andere kamers verbonden, waren dicht zodat geen licht naar buiten kon schijnen. Toentertijd dacht ik dat het bombardement een soort onweer was. Urenlang bleef mijn moeder kalm en opgewekt, hielp zij ons om zachtjes te spelen en probeerde onze gedachten van het schrikbarende lawaai af te houden. Toen het gierend fluiten en de explosies van de bommen op z’n ergst was, zei mijn moeder dat we maar moesten bidden om veiligheid en bescherming. Hoewel het hart van Rotterdam vernietigd werd tijdens dat bombardement, hangen mijn herinneringen niet aan de angst die meestal met zulke dramatische gebeurtenissen samengaat. In plaats daarvan toeven zij vaak bij de moed, de hoop en de tegenwoordigheid van geest die mijn moeder toonde gedurende het dreigende gevaar.
Honger
In de oorlog was er weinig te eten in onze grote steden. Het meeste voedsel in Nederland werd opgeëist om Hitlers leger te voeden. Wat overbleef voor de inwoners van Rotterdam was gerantsoeneerd of erg duur. Mijn moeder raakte ondervoed en begon aan oedeem (gezwollen lichaam, veroorzaakt door de honger) te lijden. Toen zij naar de winkel moest om een brood te kopen nam zij een kostbaar Maria kaakje mee (is tegenwoordig nog steeds te koop) om het lange wachten in de rij vol te kunnen houden. Naast haar stond een magere jonge vrouw, die op het punt stond flauw te vallen. In een eenvoudig gebaar van naastenliefde, bood mijn moeder haar het kaakje aan. Wie van ons kan ons gezin voeden als we zelf erge honger hebben? Hoeveel zelfdiscipline heeft men nodig om zich op te kunnen offeren door het aanbieden van het weinige voedsel dat men heeft in een tijd van schaarste? Er zijn een sterke wil, een sympathiek hart en goede geestelijke principes nodig voor zulke genadige daden.
In het begin van 1943 kwam mijn moeder voor een bijna onhoudbare situatie te staan. Levensmiddelen werden steeds schaarser. Een brood kostte op de zwarte markt tachtig gulden, hetgeen niet te vergelijken was met de na-oorlogse prijs van vijfentwintig cent. Die winter kwam een voormalige huishoudster van ons, die tweehonderdvijftig kilometer van huis woonde, terug om haar familie te bezoeken. Zij kwam toen ook naar mijn moeder met een verzoek. Het echtpaar van Wijk in het noorden van Nederland had net hun dochtertje verloren na een kortstondige ziektete. Toen zij hoorden van de honger in de steden, wilden zij graag helpen. Ze hadden de huishoudster gevraagd of zij een klein stadsmeisje kende die frisse lucht en goed eten nodig had. Zij hadden een levensmiddelenwinkel midden in Ees en leverden vaak met hun paard en wagen bestellingen aan afgelegen boerderijen. Onze voormalige huishoudster had hen beloofd mijn moeder te vragen om een van haar twee dochtertjes met haar mee naar het noorden te laten gaan. Het moet een heel moeilijke beslissing voor mijn moeder zijn geweest om één van haar kinderen ver weg te sturen naar onbekende mensen. Voor ons, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, rijdend in snelle auto’s, met genoeg benzine om de tank te vullen, op veilige wegen in een vredig land, met een vaak te volle maag, is die afstand haast onbeduidend. Maar de honger lag als een onzichtbare reus op de loer en dat overtuigde mijn moeder ervan om haar zwakste kind op een lange reis naar onbekenden te sturen. Het moet meer dan een nacht slapen en een grote overlevingsdrang gekost hebben om haar kind een onzekere toekomst tegemoet te laten gaan. Pas tegen het einde van de oorlog, in 1945, toen weinig of geen eten gekocht, gebedeld of gestolen kon worden, werd een georganiseerde poging gedaan om treinen vol met stadskinderen van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag naar dorpjes in het noorden te sturen. Toen werd mijn moedige moeder opnieuw gedwongen om mijn oudere broer en mijn jongere zusje naar mensen te sturen van wie zij alleen de naam kende. Niemand kon haar op dat moment helpen bij deze beslissing, omdat de Duitsers mijn vader hadden gedwongen ver weg in een Duits werkkamp te werken. Hij kreeg daar niet voor betaald en kon dus zijn gezin niet onderhouden. In de stad was er weinig kans om kinderen in leven te houden en het was lang niet zeker of en hoe kinderen zouden kunnen terugkeren en wie er voor hen zou zorgen als de ouders gedurende de oorlog om zouden komen. Mijn moeder hield mijn jongere broertje, die eind 1943 geboren was, bij zich. De beslissing om haar andere kinderen weg te sturen was een wanhopige poging van een lichamelijk zwakke, maar geestelijk sterke vrouw om drie van haar vier kinderen te laten leven.
Mijn oorlogsmoeder had ondertussen geprobeerd om het magere kleine stadsmeisje wat dikker te maken door haar met extra melk (warm van een dorpskoe natuurlijk), met smakelijk bereide maaltijden en een grote hoeveelheid liefde te verwennen. Toen ik op een dag in 1943 thuis kwam van de dorpsschool, werd mij verteld dat er een bezoeker in de kamer zat. Nadat ik mijn handen had gewassen, mocht ik gaan kijken wie er was. Was dat even een verrassing! Daar zat mijn eigen pappa, die zijn weg had gevonden via ondergrondse connecties om zijn kleine meid te bezoeken. Als vanzelfsprekend maakte mijn oorlogsmoeder plaats voor nog een bed in huis. Ze merkte met hoeveel plezier ik mijn nieuwe vrienden, het paard, het varken, de appelboom, de mesthoop, de tuinbloemen en andere plattelandsgeneugten aan mijn vader liet zien en zorgde er voor dat ik zoveel mogelijk tijd met hem kon doorbrengen. Ze liet mij zelfs laat naar bed gaan. Toen hij na een paar dagen weer moest vertrekken, was zijn maag voor het eerst in lange tijd vol. Hij kreeg extra eten mee voor mijn moeder in Rotterdam van mijn oorlogsouders, die er bij hem op aandrongen uit de winkel mee te nemen wat hij nodig achtte en hem zelfs meer gaven dan waar hij om vroeg.
Bezoek uit Rotterdam
Een jaar later, toen de honger op het ergst was in de grote steden, kwamen er meer bezoekers. Op een dag was ik met enkele vriendjes en vriendinnetjes aan het spelen toen ik twee zeer magere vrouwen op hun fietsen met surrogaat banden (massief rubber) langzaam de Dorpsstraat over zag gaan. Eén van hen had een baby achter op de fiets. Ze stopten voor de winkel van mijn oorlogsouders en gingen naar binnen. Omdat in het dorp alle fietsen door de Duitsers waren opgeëist, behalve misschien enkele die clandestien gebruikt werden om wat zwakke elektriciteit te produceren, was ik nieuwsgierig naar deze vrouwen. Wat een verrassing toen ik mijn moeder herkende, die nog meer was afgevallen sinds de laatste keer dat ik haar zag. Zij en haar vriendin hadden twee honderd en vijftig kilometer gereden op fietsen die de stoot van elke oneffenheid van de bakstenen en slecht onderhouden wegen verdriedubbelden. Het was ook een zeer gevaarlijke tocht, omdat de Duitsers op de wegen patrouilleerden en er onverwachte luchtaanvallen waren. Er waren geen schuilkelders langs de hoofdwegen of op het land. Zij hadden onderweg in hooibergen geslapen en om hun honger te stillen hadden ze bij de boeren om eten gebedeld. Zij waren eindelijk uitgehongerd en uitgeput op hun bestemming aangekomen. Hoewel het huis in Ees vol zat met ‘vluchtelingen’, stond mijn lieve oorlogsmoeder er op dat zij een tijdje zouden blijven, tenminste totdat zij volledig uitgerust waren. Na drie weken gingen ze terug naar Rotterdam, want zij waren bang dat anders hun huis door Duitsers of anderen bewoond zou worden. Ik kan me nog goed herimeren dat zij er bij vertrek twee keer zo dik uitzagen als toen zij aankwamen, hun volle boezems bepakt met boerenboter en kaas, extra brood en spek. Zij moesten die dingen verstoppen, omdat de Duitsers alle voedsel opeisten voor hun leger. Overal deden soldaten huiszoekingen en doorzochten de tassen van diegenen die op de weg waren. De twee vrouwen waren van plan de dorpswegen te nemen, zodat zij de meeste Duitse patrouilles konden ontwijken, maar zij moesten toch langs twee kritische punten. Eén was de brug over de IJssel bij Zwolle, waar de Canadezen later heel hard hebben moeten vechten en die helemaal werd verwoest. Het andere punt van controle was de brug over de Maas in Rotterdam. Beide bruggen werden zwaar bewaakt door de Duitsers, die iedereen aanhielden.
Maar God beschermde hen gedurende de hele reis. Zij kwamen met hun gesmokkelde voedsel veilig thuis. Hun huizen waren nog steeds onbewoond en intact na de bombardementen die er waren geweest tijdens hun afwezigheid. Hoeveel van ons zouden zo’n lange, gevaarlijke reis ondernemen in een verzwakte toestand, op ongemotoriseerd transport, alleen om iemand waar je van houdt te kunnen zien? De liefde van een moeder is wel iets heel bijzonders.
Gevaar in huis
Mijn oorlogsmoeder was een echte heldin. Ik kan me heldhaftige dingen herinneren die ze zei tijdens hevige ondervragingen door de nazi’s, zowel als de extreme druk waaronder zij leed wanneer Duitse soldaten huiszoekingen deden, nadat zij geholpen had voedsel voor de dorpsgenoten te verstoppein. Nooit heeft zij de aanwezigheid van vluchtelingen, vrienden of mensen uit de omtrek, die bij haar een onderdak zochten, verraden. Geen andere vrouw heeft mij laten zien wat het is om trouw te zijn aan je man, de gemeenschap, het vaderland, de eenzamen, de onderdrukten en de wanhopigen. De volgende verhalen illustreren haar oprechte karakter en persoonlijkheid. De vader van mijn oorlogsmoeder woonde tijdens de laatste jaren van de oorlog bij ons in. Hij had een bedstede in de woonkamer die net naast de winkel en de voorraadkamer was. Hij kon dus erg veel horen van wat er gaande was in de winkel. Gewoonlijk is het geen probleem dat ouders bij hun kinderen inwonen, maar in dit geval had het de dood kunnen betekenen omdat ‘opa’ een NSB’er was. Als kind was ik me niet bewust van wat dat inhield, maar nu ik ouder ben, snap ik de betekenis van dit geval. Hij woonde in een huis dat het middelpunt van het dorp en de omliggende gemeenschap was. Iedereen die iets kwam kopen in de winkel of alleen maar even een praatje kwam maken, was bekend en vaak praatten de klanten over politiek, bespraken de clandestiene activiteiten of vertelden het laatste nieuws dat zij gehoord hadden op Radio Oranje, het Nederlands radiostation in Engeland dat verslag gaf van het geallieerd leger en het verloop van de oorlog, alsmede gecodeerde berichten voor verzetsstrijders. De Duitsers hadden alle radio’s opgeëist die ze konden vinden bij hun huiszoekingen, maar natuuurlijk waren er enkele goed verstopt en werd er op gepaste tijden naar geluisterd. Een radio was daarom een zeer waardevol bezit voor degenen die voor een vrij Holland waren. Vaak kwam opa er achter wie een radio had, wie een operatie plande en wie belangrijke berichten overbracht. Hoewel er niets aan hem werd verteld, was er geen manier om te voorkomen dat hij wist welke mensen een rol speelden in het verzet, wat voor eten achtergehouden was van de Duitsers om aan de dorpelingen te geven en welke plannen er onderweg waren om dat deel van het land te bevrijden van zijn bezetters. Mijn oorlogsmoeder moest leven met het feit dat huiszoekingen, aangespoord door haar eigen vader, elk moment konden voorkomen en dat haar vrienden en buren en zelfs haar eigen man constant in gevaar waren om ‘ontdekt’ te worden. Onverwachte zoektochten deden zich vooral voor wanneer nieuwe mensen, van wie sommigen joods waren, tijdelijk onderdak en eten kregen en tevens wanneer nieuwe voedselvoorraden arriveerden. Opa wist wanneer mijn oorlogsvader sigaretten had bemachtigd, die achtergehouden werden van de Duitse soldaten en verkocht werden aan de dorpelingen die na sluitingstijd aan de achterdeur kwamen. Hoewel ik niet met zekerheid kan zeggen dat hij de vaderlandse activiteiten van mijn oorlogsvader aan de Duitsers onthulde, weet ik wel dat er aan het eind van de oorlog een massagraf werd gegraven in de bossen een paar kilometer verderop (ik heb er na de oorlog, wanneer ik mijn oorlogsouders bezocht, in gespeeld) en dat mijn oorlogsvader als eerste bestemd was om daar doodgeschoten en begraven te worden. Mijn oorlogsmoeder zal vaak haar mond hebben moeten houden om maar niets aan haar vader te laten weten en hem niet tegen zich in het harnas te jagen. De dunne draad waaraan zo vele levens hingen, mocht niet gebroken worden. Hoe vaak zal zij de acties van haar man hebben verdedigd. De belangen van de dorpelingen beschermd, voorgewend hebben dat zij niets wist van bepaalde gebeurtenissen en excuses hebben gevonden om de aanwezigheid van buren en vrienden te verklaren, vooral als het na het voorgeschreven uur was wanneer de mensen zich niet meer op straat mochten vertonen! Dat kon alleen een vrouw zoals zij, met een sterk karakter, grote moed en een helder besef van wat belangrijk is.
Het schort
Herinnert u zich nog wat schorten zijn? Wij zien ze tegenwoordig niet vaak meer in de winkels. Tijdens de oorlog droegen de dorpsmensen ze altijd. Vaak werden ze gemaakt van oude kleren om versleten jurken een nieuw aanzien te geven. Het gebeurde dat ik op een dag per ongeluk inkt op mijn mooie nieuwe schort knoeide, het schort met de fijne steekjes waarop ik zo trots was. In die dagen hadden de scholen nog inktpotten, en leerlingen gebruikten een kroontjespen om te schrijven. Mijn klasgenoten en ik in de tweede klas hadden net een schrijfles gehad om gewend te raken aan pen en inkt in plaats van een griffel, toen de juffrouw aankondigde dat zij ons de laatste vijftien minuten van de morgen een verhaal zou voorlezen. De leerlingen op de achterbanken mochten naar voren komen en met z’n drieën in een schoolbank zitten in plaats van de gebruikelijke twee. Ik werd uitgenodigd door twee grotere meisjes om op de voorste bank te komen zitten. De juffrouw begon te lezen. Mijn belangstelling was op een hoogtepunt toen zij mijn kant opkeek en een inktvlek op mijn schort opmerkte die ik zelf nog niet gezien had. Zij deed haar boek heel langzaam dicht en beval mij, mij doordringend aankijkend, om twaalf uur na te blijven (er was een pauze van twee uur waarin alle kinderen naar huis gingen om te eten). De hele klas werd bevolen om de laatste minuten voor de middagpauze rustig te blijven zitten. Toen de bel ging (een handbel die door het hoofd geluid werd) begonnen de kinderen hun jassen te zoeken en het klaslokaal te verlaten. Sommigen van hen spoorden mij aan om met hen mee naar buiten te gaan. Ik was bang om achter te blijven, want ik was een plichtsgetrouwe leerlinge. Maar nablijven was iets wat mij niet beviel. Bovendien hadden de leraren en leraressen heel wat meer invloed op de kinderen in de veertiger jaren dan tegenwoordig. Maar ik ging schoorvoetend naar huis, niet wetende wat me te wachten stond en me wel bewust zijnde dat ik voorzichtiger had moeten zijn met de inkt. Tot mijn opluchting was mijn oorlogsmoeder niet al te ontdaan toen ik haar de inktvlek op mijn schort liet zien. Ze lachte toen ik vertelde dat ik niet was nagebleven, omdat ik bang was voor de juf. Voordat ik die middag naar school terugkeerde, moedigde zij mij aan om na vier uur naar de juffrouw te gaan. Eén van de jongens in mijn klas moest ook nablijven en de juffrouw handelde eerst met hem af. Wat volgde, wiste mijn angst helemaal uit. Denk je eens in: een juffrouw die een potige, schreeuwende, acht jaar oude jongen over haar knie nam en hem zo voorzichtig op zijn achterste sloeg dat zij nog geen kat zeer zou kunnen doen. Zelfs voor een kind was deze zachte aanpak vreselijk grappig. Ik had dan ook veel moeite om mijn lachen in te houden. Toen de kwajongen met zijn krokodillentranen naar huis mocht, was het mijn beurt. Ik was klaar voor haar: ik zou niet huilen, ik zou niet lachen, ik zou uiterst stil en kalm blijven, ik zou aan Assepoesters nieuwe kleren denken! Je kunt je voorstellen hoe verbaasd ik was toen zij tegen me begon te praten over voorzichtiger met kostbare kleren te zijn in de toekomst en niet te vergeten wat mij gezegd werd. Zij gaf mij als straf vijfentwintig regels te schrijven met pen en inkt. Vrolijk stapte ik naar huis om daar het verhaal te vertellen van het pak slaag dat ik gezien had. Nu zou je denken dat een moeder die zo hard probeerde om haar kind netjes voor de dag te laten komen me op een of andere manier een lesje zou willen leren. Nee hoor! Zij lachte hartelijk toen ik haar het verhaal van Hillebrand vertelde en zij beloofde mij dat zij het schort met speciale zorg zou wassen als ik mijn strafregels zou schrijven. Zij wist dat ik de vlek niet expres gemaakt had en dat mijn gevoelens belangrijker waren dan materiële dingen.
Angstig
Deze les werd versterkt, toen mijn vriendin en ik op een dag madeliefjes plukten in een weide. Er stonden koeien in die wei, maar wij probeerden zo goed en zo kwaad als dat kon uit hun buurt te blijven. Voor we het wisten, veranderde het weer en kwam er een onweersbui opzetten. Met de herinnering aan een vreselijke “onweersbui” in Rotterdam, werd ik plotseling heel erg bang en begon naar huis te rennen zo snel als mijn korte benen mij dragen konden. Maar ook de koeien waren bang voor de plotselinge bliksem en donderslagen. Ze zagen ons rennen en kwamen achter ons aan. In paniek gingen Geertje en ik naar het dichtstbijzijnde prikkeldraad, doken er onderdoor en lieten de koeien achter. In mijn haast kroop ik niet laag genoeg en bleef met mijn jurk aan de onderkant van het prikkeldraad hangen, wat een grote scheur veroorzaakte in de nieuwe jurk die mijn moeder gestuurd had. Huilend kwam ik thuis en verontschuldigde mijzelf tegenover mijn oorlogsmoeder. In plaats van op mij te mopperen, omhelsde zij mij en zei me niet bang te zijn. Dat was het laatste wat ik ooit gehoord heb van de scheur in mijn jurk, alhoewel mijn oorlogsmoeder zich dit voorval niet eens meer kan herinneren. Zij was het die mij leerde dat een goede bedoeling beter is dan schuldgevoelens, dat het leren van levenslessen belangrijker is dan tijdelijk bederf, dat respect voor de gevoelens van andere mensen boven persoonlijk leed staat en dat mensen belangrijker zijn dan een lapje stof. Deze levenswijsheid van mijn oorlogsmoeder heeft een blijvende indruk op mij gemaakt. Mijn jeugdangsten werden geleidelijk minder naarmate de oorlog voortduurde. Ik kreeg meer zelfvertrouwen en werd zelfs moedig, zodat ik het verschil wilde weten tussen sprookjes en de waarheid. Op zes- of zeven jarige leeftijd twijfelde ook ik aan het bestaan van Sinterklaas en de kunst van zijn trouwe hulp, Zwarte Piet, om door een schoorsteen naar beneden te glijden. Ondanks mijn twijfel zette ik iedere avond van de week voor de verjaardag van de Sint wel mijn klomp klaar in de vensterbank of achter de met turf gestookte kachel, gevuld met wat hooi of een wortel voor zijn witte paard. Meestal kregen kinderen een cadeautje, zoals een paar snoepjes, een nieuwe kroontjespen of een liniaal. Op zijn verjaardag kwam er dan vaak een groot cadeau te voorschijn. Was ik even verbaasd toen er op een morgen een puntzak met zout lag op de plaats waar ik de vorige avond mijn klomp had neergezet. Reeds twijfelend aan de waarheid van deze vrolijke legende, vermoedde ik dat de zak met zout uit de kruiderierswinkel van mijn oorlogsouders kwam. Toen ik dit zei, begonnen de ogen van mijn oorlogsmoeder te glinsteren. Zij zei dat ik het zout misschien wel verdiend had in plaats van wat snoep, omdat ik waarschijnlijk niet zo aardig was geweest als ik had moeten zijn. Ik geloofde haar niet en zei haar dat ik mijn klomp niet meer voor de echte feestdag (5 december) klaar zou zetten. Ik betwijfel of ik zoiets had durven doen of zeggen als mijn oorlogsmoeder niet de humor van de situatie had ingezien. Tot nu toe kan ik me het geval van de puntzak met zout goed herinneren, maar ik ben volkomen vergeten wat het ‘grote’ kado was dat een paar dagen later volgde. Deze gebeurtenissen waren hoogtepunten van mijn jeugd en het bewust worden van mijn opgroeien.
Een geheim bewaren
Mijn nieuwe zelfvertrouwen had tot een grote ramp kunnen leiden. Tijdens de winter van 1944-45, toen ook geld onder de boeren schaars werd, kregen mijn oorlogsouders een varken als betaling voor alsmaar groeiende onbetaalde rekeningen. Mijn oorlogsvader en zijn buurman moesten het midden in de nacht slachten, omdat het overdag een constant komen en gaan was van Duitse soldaten. Mijn oorlogsouders vroegen zich af of zij de kans moesten wagen mij door te laten slapen tijdens het gegil van een stervend varken in hun bijkeuken of dat ze mij op voorhand wakker moesten maken om te laten zien wat er gaande was. De wijsheid van mijn oorlogsmoeder kreeg de overhand. Zij maakte mij na middernacht wakker, nam me mee naar beneden en vertelde mij wat er ging gebeuren en waarom dit midden in de nacht gedaan werd. Toen ik klaarwakker was en nieuwsgierig werd naar de nieuwe ervaring vroeg zij mij of ik een geheim kon bewaren. Natuurlijk knikte ik ‘ja’, weinig wetend dat mijn belofte op korte termijn zou worden getest. Het tafereel van een mes dat een rivier van bloed verwekt, is niet iets wat een kind gemakkelijk kan vergeten. Een paar dagen later verscheen een Duitse commandant aan de achterdeur en begon ons te ondervragen; eerst mijn oorlogsvader, toen mijn oorlogsmoeder, een huishoudelijke hulp en daarna twee vluchtelingen. Toen was het mijn beurt. Ik kan me mijn antwoorden niet meer herinneren, alleen maar de drang om de belofte aan mijn oorlogsmoeder om het geheim te bewaren. Nadat de soldaat was weggegaan knuffelde zij mij even lekker. Jaren later vertelde zij dat ik het goed had gedaan. Haar vertrouwen en moed waren niet vergeefs geweest, ik had de test doorstaan.
Overmoedig
Mijn moed groeide, mijn zelfvertrouwen nam toe en, zoals vaak gebeurt, ik werd overmoedig. Op een dag gebeurde er iets wat rampzalige gevolgen had kunnen hebben. Kinderen leren snel, meestal door de voorbeelden die hun ongedacht getoond worden, vaak door eigen ervaring, soms van wat andere mensen tegen elkaar zeggen, maar haast nooit van wat hun geboden of verboden wordt. Mijn vriendin Geertje en ik waren niet anders. Wij hoorden dat de geallieerden elke dag dichter bij ons kwamen vanuit het zuiden, en dat de Polen naar ons toe kwamen vanuit het zuidoosten. Wij luisterden naar de hoop in de stemmen van de mensen rondom, naar hun opgewekt vertrouwen dat de gehate Duitsers gauw weg zouden trekken. Op een bepaalde dag waren Geertje en ik aan het spelen in haar vaders tuin, toen een groep Duitse soldaten voorbij marcheerde in hun gedisciplineerde ritme, het geweer over de schouder, helm op het hoofd. Terwijl wij een wormstekige appel aten en wat extra appeltjes meenamen van onder de appelboom, klommen wij op een composthoop om de troep beter te kunnen zien. Plotseling realiseerden wij ons dat we het perfecte wapen in handen hadden. De klokhuizen en de appels werden gericht op de marcherende soldaten en vlogen langs hen heen gepaard gaand met onze vernederende kreten van “Ga terug naar je eigen land, jullie… !! Ga je eigen mensen neerschieten,… !!! (Ge-lukkig ben ik de namen vergeten die we hen gaven). Voor we onze laatste appel konden gooien, kwam de vader van Geertje aanrennen, ons toeschreeuwend om van de composthoop af te komen. Hij sleepte Geertje het huis binnen en stuurde mij naar huis. Toen mijn oorlogsmoeder hoorde wat wij gedaan hadden, hield zij een lang gesprek met mij. Zij zei dat de appels die we gooiden net zo’n grote bedreiging was als de geweren van de soldaten en dat beide konden doden. Zij legde uit dat de soldaten net zulke mensen waren als wij, dat wij op dezelfde manier pijn leden als zij wanneer ze uitgescholden werden, dat zij ons geen kwaad wilden doen, maar dat zij deden wat ze moesten, omdat hun leider hun dat opgedragen had. Zij liet mij duidelijk weten dat het schelden en gooien van rotte appels de dood had kunnen betekenen, vernieling van bezittingen of martelingen van haarzelf, de rest van de familie, de buren en misschien wel het hele dorp, omdat soldaten heel goed wisten dat kinderen zulke taal van hun ouders leren. Trots komt vaak voor de val, ik kneusde alleen mijn zelfvertrouwen in dit voorval, mijn oorlogsmoeder genas mijn geweten met haar begrip en wijsheid. Als iedereen in de wereld zulke tedere vredeslessen konden leren, zouden wij dan nu niet beter af zijn?
Slot
De twee heldinnen van mijn leven wonen nu rustig in een bejaardentehuis, ogenschijnlijk vergeten door de wereld. Hun moedige daden zijn zij waarschijn1ijk vergeten en hun gedachten zullen meer dan eens teruggaan naar die donkere dagen vol angst en hun moeilijke strijd om meer dan alleen maar de oorlog te overleven. Het is onze taak om hun bijdrage aan de vrede en die van andere heldinnen te blijven herinneren, de bruggen die zij bouwden tussen generaties, tussen gemeenschappen, tussen het verleden en het heden, tussen vrienden en vijanden. De levens van onze heldinnen moeten ons aansporen tot vrede, zoals de geur van een prachtige roos die, gedragen door de wind van tijd, ons bereikt opdat wij hen niet zullen vergeten. Laten wij, die zoveel aan hen te danken hebben, hen eren!
Noot 1) Geert en Geesje van Wíjk woonden in Ees vanaf hun huwelijk in 1936. Daar zijn twee van hun drie nog in leven zijnde kinderen geboren, dochter Jantje en zoon Geert. In 1951 verhuisden zij naar Annerveenschekanaal, waar hun zoon Henk werd geboren. In 1967 verhuisden zij naar Zuidlaren. Geert van Wijk overleed in 1969 op zestigjarige le¢tijd en is begraven naast zíjn eerste dochter op de begraafplaats in Borger. Op de datum van dit schrijven woont Geesje van Wijk-Pieters in een bejaardenhuis te Zuidlaren. Juffrouw Gimbergh, die toendertíjd de eerste, tweede en derde klassen in een lokaal bij elkaar had, heeft vele jaren aan de Eeser school les gegeven en heeft velen van de stadskinderen in haar klassen gehad. Geertje Elling-Weggemans is nog steeds mijn beste vriendin. Zij woonde naast de levensmiddelenwinkel in Ees toen wij vriendinnen werden, maar woont nu met haar man Geert in Borger. Haar jongste dochter, Frea, heeft dit verhaal vrijwillig vertaald.
- Auteur: Audrey Masselink (vertaald door Frea Hofmeijer-Elling)
- Bron: Oorlogssporen
- Uitgave van de Zwerfsteen, historisch tijdschrift van Stichting Harm Tiesing, jaargang 14, nr. 2.
- © Stichting Harm Tiesing

Adri Schouten in de Drentse hei (1943/44?). Op de achterkant van de foto staat een stempel van fotograaf Cöntze en de tekst: "Allemaal oude, als we nieuwe maken sturen we ze wel over." Vermoedelijk is deze foto naar Rotterdam gestuurd, naar Adri's moeder (Collectie: A. Masselink)

Geeske en Gerard van Wijk met Adri, die hier getooid is met een ooglapje (1943/1944). (Collectie: A. Masselink)

Het eerste pand links is de latere woning/winkel van de familie van Wijk in Ees. We kijken in de richting van Borger. Niet bekend is wie de mensen op de foto zijn. Deze ansichtkaart is door Bertus en Harm gezonden aan R. Timmer p/a C. Leegwater, Enge Wormer 27. Datum poststempel is 1933. De kaart is een uitgave van de firma J.F. le Roux uit Assen (Collectie: L. Timmer)

Achter op het land in Ees, met 'zaodbulten' op de achtergrond. Op de foto staat links Geertje Weggemans, haar broertje Jan en Adri Schouten. Geertje en Adri zijn nog altijd hartsvriendinnen. De foto is vermoedelijk gemaakt in 1944. (Collectie: G. Elling-Weggemans)

Op de schommel in de dierentuin in Emmen. Hoewel Adri er in haar verhaal niet over rept, lijkt het erop dat er een bezoek aan de dierentuin in Emmen werd gebracht toen haar moeder in 1944 in Ees was. Op de foto staat links Lambert Weggemans, zoontje Jan Weggemans, dochtertje Geertje Weggemans, Geessien Weggemans-Engelsman, Geesje van Wijk-Pieters, de moeder van Adri Schouten, daarvoor, met ooglapje, Adri Schouten en, nog net zichtbaar, opa Pieters. De fotograaf is wellicht Geert van Wijk. (Collectie: G. Elling-Weggemans)
0 reacties