Onderduiken als boerenknecht

0 Reacties

Het was oorlog en een hele spannende tijd, vooral voor de jeugd. Verschillende jongens moesten weg naar Duitsland. Je kreeg een oproep om naar Duitsland in de fabrieken te gaan werken, dat deed niet iedereen. Zo kreeg ik een oproep van het arbeidsbueau in Borger en ik belde de directeur op, meneer De Poel (die is later doodgeschoten) en zei dat ik niet naar Duitsland ging te werken. Hij zei: “Kom vanavond maar even bij mij, dan vinden we wel een oplossing.” We hadden in die tijd allemaal een persoonsbewijs waarop je beroep stond. ’s Avonds ben ik met hem naar het gemeentehuis gegaan en hebben we alles voor elkaar gemaakt. Ik kreeg een nieuw persoonsbewijs met beroep: Boerenknecht, zodat ik in wezen twee persoonsbewijzen had, een echte en een namaak, die voor de controle onderweg was.

De volgende morgen om 5 uur hing ik een schop aan de fiets en vertrok richting Westerbork/Drijber. Daar kwam ik terecht op een onderduikadres bij een boer. Ze kwamen bij mijn ouders thuis vragen waar ik was, maar die wisten natuurlijk van niks! Dus ik ben daar één jaar ondergedoken geweest en moest allerlei werk doen: melken, hooien, ploegen met paarden, enz., zodat ik het boerenwerk daar geleerd heb. Zo nu en dan kwam er controle op de boerderij, maar we wisten altijd wanneer ze kwamen. Er was een politieagent in de buurt, die ook aan de goede kant stond. Hij reed op zijn fiets overdag bij de boerderij langs met een dikke bouvier en dat was het teken dat we controle kregen. Razzia, zoals we dat noemden. De S.D. politie uit Beilen met de gewone Nederlandse politie en landwachters zochten dan naar onderduikers. Wij waren natuulijk gevlogen. We hadden achter op het land één lange loopgraaf gemaakt met dennenhout en zand er overheen. We sliepen daar dan met vier onderduikers, 1 hotelhouder, 1 politieagent; de boer en ik waren er ook. De volgende morgen gingen we dan gewoon weer aan het werk, maar we moesten altijd opletten.

Ik ging ook wel eens naar huis in Buinen, altijd bij donker en ook ’s morgens bij donker weer weg, want je kon geen mens vertrouwen. Als we naar huis gingen, dan overal achterlangs door veld en bossen. Op een avond werd ik aangehouden in het Odoornerbos, vlak bij de brandheuvel. Ik moest mijn persoonsbewijs laten zien. De Duitse militair vroeg me waar ik naar toe ging. Ik zei: “Naar huis !” Doordat ik ”boerenknecht’ op mijn persoonsbewijs had staan en voor de Arbeidsinzet werkte, lieten ze me lopen, maar ik zat wel even in de rats. Het waren allemaal Duitsers, dus ik kwam er nog goed van af.

Na anderhalfjaar ben ik weer naar huis gegaan. Ik had inmiddels een kennis, een directeur van de Middenstandsbank, die in de ondergrondse zat. Die zei: “Albert, je kan gewoon weer thuis aan het werk gaan. Ik zorg wel datje een vrijstelling krijgt met een Duitse adelaar er op en dan laat je die maar zien voor controle.” Zo gezegd, zo gedaan. Ik was een paar dagen thuis en kreeg de kaart toegestuud met de adelaar en stempel er op. Na enige tijd kwam een SS-er in de werkplaats van Buinen. Hij zei: “Ben jij er ook weer Albert?”. “Ja, ik heb vrijstelling gekregen, omdat ik voor de Arbeidsinzet werkte.” Maar ik vertrouwde het toch niet en zei: “Ik zal je even dat bewijs laten zien, een kaart met stempel en adelaar er op.”Hij zei: “Dat is toch beter dan onderduiken” en ik heb toen geen last meer gehad. Alleen moest ik nu en dan een week naar de Organisation Todt toe, loopgraven maken in Loon en Peeloo en daama was ik weer thuis.

Doordat we krachtstroom hadden, gingen we altijd koolzaadolie maken. We hadden zelf een koolzaadmolentje gemaakt met een electromotor en fietswiel er aan met een riemschijf er op. Dat werkte goed. Alle boeren uit Buinen en omtrek brachten ons koolzaad en flessen om te vullen. ’s Avonds werd er gedraaid. Op een avond kwam er een SS-er binnen, hij bracht in het dorp het blad ‘Volk en Vaderland’ rond. Hij deed de deur open en zei: “Wat heb je daar voor een ding?” en bekeek het. Hij zei: “Dit moet ik in beslag nemen, dit mag niet.” Ik zei: “Dan neem je dat toch in beslag.” Maar er zaten Duitse soldaten in het veld achter Buinen in een uitkijktoren en die hadden we ook twee melkbussen vol koolzaad gebracht. Dat vertelde ik hem natuurlijk, zeggende dat die jongens ook wat te eten moesten hebben. Daarop zei hij : “Zeg maar niet Albert dat ik hier geweest ben”, toen ging hij gauw weg. Hij was zeker bang voor de Duitsers.

Later hebben we ook nog eens een huiszoeking gehad door Duitsers, maar die waren wel goed. We hadden drie varkens toegedekt in een schuur achter het huis. Dat bekeken ze en ze zeiden dat die smid ook wat te eten moest hebben, dus dat liep ook weer goed af. Ze hebben verder niets gevonden, hoewel we een radio verstopt hadden. (We luisterden elke dag naar de Engelse zender) Ze zochten er ook wel naar, maar hebben hem niet gevonden. Gelukkig waren mijn broer en zijn vriend, die vaak bij ons ondergedoken zaten, toen net niet thuis. Dit was een kleine greep uit de oorlogsjaren.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en Google Privacy Policy en Servicevoorwaarden toepassen.

De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.

  • Auteur: A. Oving
  • Bron: Oorlog en bevrijding in Borger
  • Uitgave van de Zwerfsteen, historisch tijdschrift van Stichting Harm Tiesing, 1995 nr. 1 en 2.
  • © Stichting Harm Tiesing