Tussen twee zomers

0 Reacties

In de Zwerfsteen 2/2003 schrijft de heer Liewes over de weg van Borger naar Rolde. Wat heeft het vele jaren geduurd voordat de gemeenten Borger en Rolde het er samen met de provincie over eens waren, hoe de weg moest worden aangelegd en wie er wat voor betaalde.

Over diezelfde weg wordt geschreven in een boek, samengesteld door Frans van Boxtel uit Venlo. Deze Frans woonde samen met zijn  ouders en twee broers plus een zus in Venlo. Hij was 18 jaar toen de tweede  wereldoorlog uitbrak. Hij maakte in de herfst van 1944 de zware bombardementen door de geallieerden op Venlo mee en moest samen met zijn familie op 23 januari 1945 evacueren. Met vele andere stadgenoten werden ze per trein op transport gesteld. Ze kwamen op 27 januari 1945 in Assen aan, waar ze werden ondergebracht in hotel Drenthina. Hun eindbestemming was echter Nieuw-Buinen, dus moest er nog doorgereisd worden, nu echter niet per trein, maar per boerenwagen of lopende.

Zijn belevenissen legde Frans in 1945 vast in een boek, dat hij als titel mee gaf: “Tussen 2 zomers” In 1945 bestond de gehele oplage uit zegge en schrijve één exemplaar. In 1976 verscheen een tweede druk, nu uit 25 exemplaren bestaande. In 1995 verscheen een derde druk met daarin een reisverslag van dezelfde tocht per auto gemaakt in 1995 en uit die laatste uitgave wordt in het hiernavolgende geciteerd.

Het deel uit het boek, dat hier wordt overgenomen gaat over de barre tocht op de 29e januari 1945 van Assen over Rolde naar Borger. De lezer, die de laatste oorlog bewust heeft meegemaakt, zal veel in dit verhaal herkennen. Voor de lezer, die na 1945 geboren is, zal het zeker het nodige voorstellingsvermogen kosten om zich in de toestand van toen te verplaatsen, maar zo ging het er echt aan toe. Lees, hoe Frans uiteindelijk na het afleggen van een “eindeloze weg” toch uit Assen in te Nieuw Buinen aankwam.

Frans van Boxtel.

Utrecht sept. 1976.

Zoals te verwachten was, bleek ons verblijf in Drenthina (hotel in Assen) van korte duur te zijn. De vorige avond hadden we reeds bericht gekregen dat we des morgens om negen uur zouden vertrekken naar onze uiteindelijke bestemming. We hadden de oorlog met genoegen in Drenthina willen uitzitten, maar dat zou te mooi zijn geweest. Met de bagage moesten we ons naar de bekende Wilco conservenfabriek begeven, van waaruit wagens ons verder zouden brengen. De zware bagage werd door de evacuatiedienst daarheen gebracht, de lichte bagage bracht ik samen met Wim tevoren weg, waarna we terug gingen om de rest van de familie de weg te wijzen. En daar sjouwden we dan weer. Mam met Zus en Bep voorop, de mannen er achteraan. De passanten keken ons natuurlijk na, want we zagen er duidelijk “op reis” uit. We sleepten nog met koffers en dekens die we de eerste keer niet mee hadden kunnen krijgen. Nu het onderweg zo goed was gegaan met onze bagage, begonnen we er plezier in te krijgen  dat we zo veel meegenomen  hadden. Dit hadden we tenminste allemaal gered. Wat er verder met onze spullen in Venlo zou gebeuren, verklaarden we tot onderwerp van later zorg.

Aan de spoorwegoverweg, even voor de fabriek, viel mam voor de tweede keer gedurende de reis, maar bezeerde zich gelukkig niet. In de kleine hal van de Wilco brandde een kachel waar we met z’n allen omheen gingen zitten. Tegen één uur kregen we een goed smakende rode kool-stamppot en na enig administratieve omhaal waren we te 14.30 zo ver dat het gehele gezelschap op wagen had plaatsgenomen. Ze zouden ons naar Borger, een plaats op 19 kilometer afstand brengen.

De gebroeders Smits, Wim en ik en enige anderen besloten te voet te gaan. Er was plaats genoeg op de wagens, maar uit een oogpunt van sport trok ons de tippel wel aan. Fluitend en zingend togen we op pad, nagestaard door de Assense bevolking die niet begrepen zal hebben van die Venlonaren met hun onbekende liedjes. Buiten de stad zakten we soms diep in de sneeuw, zodat we midden op de gladde weg moesten lopen. Tot Rolde was zes kilometer. Al gauw hadden we een flinke voorsprong op onze medetippelaars, waaronder een zekere Bil, met wie we later nog menig avontuur zouden delen. In Rolde haalde een kar met evacués ons in, maar weldra lagen we weer op kop.

Voorbij Rolde kwamen we op een lange weg die voortdurend langer scheen te worden  tot we er op het laatst aan gingen twijfelen of hij wel een eind had. Wim opperde de mening dat het eind er misschien afgebombardeerd was. Dit grapje vond zijn oorsprong in de Venlose Klaasstraat, vóór de oorlog, toen daar, nabij de Parade, in het pand waar later ijssalon Venezia zou komen, voor korte tijd tegen sinterklaas eens een speelgoedwinkel gevestigd is gewest. Wim en ik hadden er iets gekocht. De verkoper wilde er een touwtje om binden, maar kon op de rol het uiteinde zo gauw niet vinden, wat voor hem aanleiding was te veronderstellen dat het er al afgesneden was.

Een voorbijgaande boer die ons vroeg wie wij eigenlijk waren, keek verbaasd op toen hij hoorde dat het oorlog was. Niet helemaal waar natuurlijk, maar ik wil laten uitkomen dat deze streek ogenschijnlijk in het geheel niets van de oorlog had geleden en er heel wat verder van af was gebleven dan het altijd nogal ongelukkig gelegen Venlo.

Het was blijkbaar een weinig gebruikte weg, want de sneeuw lag hier en daar decimeters hoog en geregeld moesten we een dikke prop van onder onze schoenen wegkloppen. De tocht werd al moeilijker en in de verte achter ons kwam weer een wagen in zicht omdat we slechts langzaam voort kwamen. Ik had een overjas aan waar van onderen een dichtgebonden overall uit te voorschijn kwam. Een hoed, die de gehele reis mijn onafscheidelijke metgezel was geweest, stond schuin op mijn hoofd en een stok zwaaide zwierig in mijn rechterhand. Wim was ongeveer eender gekleed als ik en André leek wel een Engelsman met zijn snorretje. Zo’n gezelschap moet je gezien hebben wil je er in kunnen geloven. Eindelijk kwam ons weer een levend wezen tegemoet. Dichterbij gekomen bleek het een Duitser te zijn, een SD-kerel, die met een meisje naast zich aan kwam fietsen. Hij keek ons aandachtig aan, reed aanvankelijk voorbij maar stopte toen toch en riep ons toe: “Wo geht das hin?”

“Nach Borgen.”
“Umdrehen.”

Met een vervaarlijk geluid blafte hij ons dit bevel toe en richtte meteen een automatisch pistool op ons. We gaven er geen gehoor aan en stonden klaar hem bij de geringste verdachte beweging naar de keel te vliegen. We hadden onderhand genoeg meegemaakt om niet voor de eerste de beste mof op een eenzame weg bang te zijn.

“Was sind Sie für Leute?”.
“Evacuierte. Wir müssen nach Borgen.”
“Papiere!”
“Bitte sehr.”

Maar nergens kon ik mijn persoonsbewijs vinden. Wat nu?

“Ihre Personalausweis!”
“Hab’ich ja schon gezeigt.”
“Ach so. Na, wenn noch jemand Sie fragen soll wohin Sie gehen, so antworten Sie nach Borgerrr und nicht Borgennn, das ist eine Deutsche Grenzstation. Ich muss ja auch an meiner Sicherheit denken.”
“Selbstverständlich Herr Polizei. Und dundere Sie mal auf!’

De laatste woorden, zoals begrijpelijk voor de kerel, binnensmonds uitgesproken en met ten groet geheven hand.

“Auch guten Tag”, en daar wiebelde Heinrich op zijn fiets weer door de sneeuw. Een mans kan toch wat meemaken, en ook hier weer die verrekte Groenen. Het lek wel een plaag. Ik haalde mijn zakdoek te voorschijn, wreef er mee door het gezicht en stak me met mijn persoonsbewijs bijna een oog uit.

Het lopen door de sneeuw was uitputtend. In een van de schaarse boerderijen ter linkerzijde van de weg gingen we een glas water vragen. Tante Marie maakte open. Dat wil zeggen, ze leek sprekend op een van onze tante Maries. Een vriendelijk mens dat ons op een kopje thee nodigde. Dit was ons eerste direkte kontakt met een inboorling, om het maar oneerbiedig te zeggen. En dat viel meteen goed. We babbelden een poosje gezellig met elkaar en namen dan hartelijk afscheid. Intussen was een wagen ons voor gekomen die we gauw weer inhaalden, zeer tot verbazing van de inzittenden, of opzittenden moet ik zeggen, want zij waanden ons ver vooruit. Spoedig lagen we weer voorop. En eindeloos, eindeloos leek de weg. Hij leeft dan ook in onze herinnering voort als de “Eindeloze Weg”.  De toch al spaarzaam aan de linkerkant van de weg gelegen boerderijen houden op een gegeven moment helemaal op. Het landschap wordt ongekultiveerder, bossen verschijnen. Je loopt tenslotte gewoon ergens in een leeg deel van Drente. Voor en achter ons alleen maar weg. Maar onverdroten zetten we het ene been voor het andere, hoewel het niet schijnt te helpen. De weg vóór ons blijft maar puntig toelopen naar het niets. De natuur is mooi, dat vergoedt veel, maar wij beginnen ons zo langzamerhand af te vragen of men in Borgerrr net zo’n goed bord pap kan maken als in Assen. Een lichte bocht in de weg, de eerste en enige als ik mij goed herinner, ontneemt ons het uitzicht op de verte. Misschien dat er voorbij die bocht wat van Borger te zien is. We probeerden er een stapje bij te doen, maar we hadden onze maximum snelheid in de sneeuw bereikt. En voorbij de bocht …… alleen maar weg. Geflankeerd door besneeuwde dennenbomen stapten we maar weer voort, met grappen en liedjes onze stemming op peil houdend. We hadden natuurlijk op de wagens kunnen plaatsnemen, maar dat zou afbreuk hebben gedaan aan de sportieve prestatie. In plaats van bewondering van de zijde van onze rijdende tochtgenoten, zouden we een medelijdend: “Kôm d’r maar gauw beej jônges” hebben gekregen. Dat nooit. Mijn instinkt zei me dat er ooit een einde aan de weg moest komen. Alleen beloofde ik mezelf dat ik deze specifieke weg nooit, maar dan ook nimmer meer te voet zou afleggen. Dwaas die ik was om het Lot zo te tarten; de tijd zou me leren!

Ik wil de lezer niet langer in spanning houden: de weg had wel degelijk een einde! Bijna onverwacht, ondanks ons turen naar het verdwijnpunt, hield hij op. Abrupt, een beetje zielig zelfs voor een weg die het zo lang volgehouden had zichzelf te blijven. Geen schilderachtig dorp of iets in het rustieke genre presenteerde zich als oplossing van de ten top gevoerde spanning, maar een ordinair hek, dwars op de richting van de weg geplaatst. Je mocht kiezen tussen links-in of rechts, maar rechtdoor was er niet meer bij. Goed dat wij daar ook geen behoefte aan hadden. Wat onze vreugde in het bestaan weer aanzienlijk deed toenemen was het uitzicht, te linker zijde, op Borger. Daar lag het, grijpens nabij! Een korte toegangsweg voerde naar en fraai, tussen bomen gelegen dorpscentrum, onbedorven en onbeschadigd. Er ging een sfeer van uit als van een wereld zonder Groenen. De dorpsjeugd liep ons op de toegangsweg tegemoet en riep enthousiast: “Daor zain de vluchtelingn!”

Een bijdehand knaapje bracht ons naar de Uloschool, waar we de nacht zouden doorbrengen. De school was heerlijk verwarmd. Al spoedig kwamen ook de wagens aan. Maar de Vier Vrolijke Tippelaars hadden het van de paarden gewonnen.

Boterhammen, pap, boterham samen met een bord pap, en nog een paar boterhammen  en een bordje pap na, brachten ons weer behoorlijk in conditie. In de hal, van waaruit  het voedsel werd verdeeld, aten we, als aan een bar, nog een bordje pap omdat het ons zo vriendelijk werd aangeboden. Wim en ik begonnen geduchte concurrenten van de Smitsen te worden. Ik telde voor mezelf veertien boterhammen die avond en drie borden pap. De lezer die niet in met het voorgaande vergelijkbare toestanden heeft verkeerd, gelieve niet te trachten het bovenstaande te begrijpen, maar als een mysterie te aanvaarden. Echter, we hadden een tocht van negentien kilometer door maagdelijke sneeuw achter de rug en waren nog steeds in een staat van ondervoeding.

De ontvangst was weer gaaf georganiseerd en het voedsel dus ook hier overvloedig.  Stijf van het moeizame lopen door de sneeuw begaven we ons vroeg ter ruste onder onze dekens op het verse stro, nog onwennig met de gedachte dat ons hier geen granaten konden bereiken en bommen zeer onwaarschijnlijk waren. Een verpleegster, die in ons evacuatie-gezelschap was, bad nog de rozenkrans voor, maar ik weet niet meer of ik het einde daarvan nog wakend heb meegemaakt. Naast mij lag André, en het was hem aan te zien dat hij alreeds zalig in de paphemel toefde.

Het was een verkwikkende nacht. De eerste eigenlijk sinds zovele maanden. Het lokaal was goed verwarmd en wij waren nu ook psychisch weer wat op verhaal gekomen. De evacuatiereis met haar gevaren en spanning leek weer ver achter de rug en in plaats van onbetrouwbare Groenen vonden we nu vriendelijke Drentse meisjes met de ravitaillering belast. De morgen had voor mij niet zo gauw hoeven te komen, maar die had daar natuurlijk geen weet van. Er was ons medegedeeld dat we de volgende morgen, 30 januari, naar Nieuw Buinen zouden worden getransporteerd, waar we dan bij boeren ondergebracht zouden worden. Dat was dus onze eindbestemming: Nieuw Buinen. En die volgende morgen was aangebroken. Ik stompte André wakker, die maar niet kon vatten waarom hij nu reeds moest opstaan. Maar om half elf zat het gezelschap op de wagens. Behalve wij met ons vieren, Wim, André, Martin en ik. Wij zouden dat eindje naar Nieuw Buinen wel weer te voet klaren. Maar dat zou ons behoorlijk tegenvallen.

Er woei een hevige, vinnig-koude oostenwind. Nauwelijks waren we het dorp uit of een felle sneeuwstorm stak op. Verblind door de striemende sneeuw liepen we met het hoofd gebogen in de wind achter de wagens aan. Op sommige gedeelten van de weg was de sneeuw geheel weggeblazen, dan weer zakten we er tot aan de knieën in. We probeerden er een flinke pas in te houden om wat warmte te produceren. Feller en feller werd de storm, blindelings moesten we onze weg vinden daar de ogen de geselende sneeuw niet konden verdragen. En nergens enige beschutting, aan beide zijden van de weg open akkerland onder een vacht sneeuw en om de zoveel meter een kouwelijke boom.

De mensen op de wagens waren nog minder te benijden dan wij. Zij waren in het algemeen veel ouder of veel jonger. Sommige wagens waren open en daar zaten de passagiers vrijwel zonder beschutting en beweging kilometer na kilometer op de zich slechts traag voortbewegende voertuigen. Toen we Buinen doortrokken dachten we al een heel eind op weg te zijn, maar daar vergisten we ons deerlijk in. Van het feit dat we niet aan de wagens gebonden waren, maakten we gebruik om café Doedens in Buinen binnen te wippen. Een ingezetene, wel op Klaas van de keuken lijkend, die een eindje met ons overgelopen was, trakteerden we hier op een oorlogsgrok. Bij het nuttigen van de hete drank kreeg ik voor het eerst een pijnlijk gevoel aan een kies, die me later zou blijven plagen. De kastelein bracht er ons van op de hoogte dat het nog minstens tien kilometer was naar Nieuw Buinen, maar dat het er ook aan lag waar we aldaar moesten zijn. Hoe wáár deze laatste toevoeging was, zouden we nog ervaren. Nieuw Buinen is namelijk geen dorp zoals wij die in Limburg kennen, en zoals ze in Drente ook wel zijn, maar meer een kolossaal lange straat met aan weerszijden bebouwing. Voor ons in ieder geval helemaal nieuw.

Enige wagens, waarop de mensen van koude zaten te bibberen, waren intussen voorbij gereden. En weer lag een weg voor ons, die minstens zo lang was als de eindeloze van gisteren, maar nu in ijzige weersomstandigheden. De sneeuw joeg ons genadeloos in het gezicht. Een knoop van mijn jas ging los en ik moest André te hulp roepen om hem vast te maken; mijn verkleumde vingers waren er niet toe in staat. De open vlakte lag als een grote cirkel om ons heen en de weg lag kil als een middellijn daarin. Als in een Russische steppe, als de terugtrekkende Napoleontische legers waarvan ik wel eens de dramatische verslagen had gelezen, zo trok onze karavaan door de onbarmhartige winter naar een witte verte.

Nieuw Buinen begint met een café. En daarom was het eerste huis dat wij in onze nieuwe leefgemeenschap betraden ook een café. Een heerlijk vuurtje in de kachel van Kroeze maakte weer een beetje mensen van ons. Er passeerde weer een wagen, waarvan de opgezetenen het zich natuurlijk niet konden permitteren de kroeg aan te doen. We stapten weer op en gingen maar op de wagen zitten. We waren nu immers in Nieuw Buinen! Maar we kwamen bedrogen uit te menen nu op de plaats van bestemming te zijn. Integendeel, we gingen een nieuwe lijdensweg tegemoet. Zover we konden kijken zagen we een straat met links arbeidershuizen en rechts, op enige afstand van elkaar, grote boerderijen. Zij waren van de weg gescheiden door een kanaal en onderling door een aftakking daarvan. In Drente schijnen de wegen maar geen einde te hebben voor een vreemdeling. Toen de wagens steeds weer stilhielden om de mensen die op hun plaats van bestemming aangekomen bleken, af te laden en dan nog enige formaliteiten te regelen, scheen voor de overblijvenden ook het lijden eindeloos te worden. Kinderen huilden, andere vielen flauw van de kou. Een kind, dat zelfs niet meer kon huilen van ellende, nam ik in mijn armen en droeg het zo een eind voort, achter de ijswagens aan.

Aan een café, Zwinderman, werd Bep afgeladen. Maar voor ons duurde de tocht nog een uur.

Ieder die goed ter been was had allang zijn wagen verlaten. Alleen lopend was het enigszins uit te houden in de striemende wind. De familie Smits was al een half uur eerder afgeladen toen wij, als één na laatste, aan de beurt waren.

Na vier uur lopen door Wim en mij en een even lange tocht door de rest van de familie op de ijzige wagens, waren we te langen leste op 30 januari aan het eindpunt van onze evacuatiereis aangekomen.

Precies een week was verlopen na ons vertrek uit de ellende van Venlo. We traden weer een nieuwe episode tegemoet. Wat zou deze brengen?

Frans en Wim worden liefdevol bij de familie Oostingh en de andere familieleden bij familie Oosterwijk in Nieuw Buinen.

 

De weg zoals hierboven door Frans beschreven werd nog enkele malen gebruikt, nl toen Frans en Wim vanuit Nieuw Buinen  op 4 maart 1945 zich bij het gemeentehuis in Borger zich moest melden om in dienst te treden voor de organisatie “Todt”.[1] De Duitse militaire organisatie die bouwwerken voor het leger uitvoerde en daarbij in toenemende mate van burgers uit de bezette gebieden gebruik maakte om versterkingen aan te leggen. (pag 138)  Het doel was Loon nabij Assen.

(pag. 144)

Het was elf uur toen we tenslotte in Borger voor het gemeentehuis stonden. We deden nog een poging een vrijstelling te verkrijgen, maar zagen wel in dat wij bij de laatsten zouden horen die met veel fantasie ongeschikt om te werken konden worden verklaard. Maar op paps verzoek werd gunstig beslist. We kregen nog een klompenbon, die we meteen naar Nieuw Buinen opstuurden.

Intussen waren met paarden bespannen wagen komen aanknarsen, waar we tegen één uur mee vertrokken. En daar reden we weer over de eindeloze weg. Hij had nog niets in lengte ingeboet en schoof hopeloos traag onder ons door. Maar ook Rolde lag nog op dezelfde plaats.

Begin april 1945 (pag. 164) Plotseling werden de Todtwerkzaamheden in Loon beëindigd door steeds oplopende spanning  van geruchten dat de bevrijding op handen zou zijn en moesten ze naar Assen marcheren.  Frans en broer Wim gingen onopvallend onderweg  bij een huis “water vragen” en de overige Todtgangers liepen inclusief bewaking het huis voorbij. Op de weg naar Nieuw Buinen dreigde het bij Rolde mis te gaan. Ze werden aangesproken door een man met een NSB-insigne op zijn jas.

“Jullie zijn zeker van de Todt weggelopen?”
“Maar meneer, hoe komt U daarbij?”

Inmiddels had deze landverrader ons meegenomen naar de ingang van zijn bioerderij, Met het geweer in de aanslag. De held. Er kwam nog een Nederlandse SS-er uit de boerderij en nu dachten we er zeker bij te zijn. De NSB-er stelde voor ons naar Rolde te brengen, naar de SD. Maar ik kreeg al dra in de gaten dat de SS-er het lekkerste van de Duitse vla al lang versnoept had, want hij trad erg gematigd op. Hierdoor aangemoedigd begon ik op gemoedelijke toon, alsof we meer een praatje aan het maken waren dan dat we werden verhoord, te vertellen dat we evacués uit Venlo waren en dat we hier zo vriendelijk waren ontvangen en nu hadden we kennissen in Assen bezocht en waren op weg naar huis, maar we hadden ons wat erg lang opgehouden, enzovoort, enzovoort. De SS-er maakte een eind aan mijn georakel met de opmerking: “Nou, weet je wat, ik moet nog een eindje verder, dragen jullie mijn koffer dan maar.”Ik was bang dat hij het pak van mijn hart zou horen vallen! We namen zijn koffer over en liepen even later met de SS-er in het midden weer over de Eindeloze Weg. Waarlijk, je gelooft het niet: Wim en ik met een SS-er in zwart uniform met hoge laarzen en een pet met doodskop op zijn hoofd, kwansuis amikaal marcherend over de Eindeloze Weg! We waren nu in goed gezelschap, hoe paradoxaal dat ook moge klinken. Zolang de SS-er bij ons was hadden we niets te vrezen. We maakte de man al koutend van alles wijs en trachten hem gunstig voor ons te stemmen, want we hielden rekening met de mogelijkheid, dat hij ons in Borger toch bij de SD wilde uitleveren. Later bleek dat Wim dezelfde gedachten had gehad als ik: het zou hij of wij zijn geweest op deze eenzame weg als hij ons had willen aanbrengen. Dat zou ook voor de NSB-er hebben gegolden als die ons naar Rolde zou hebben gebracht. De gebeurtenissen van de laatste maanden hadden ons ook langzaamaan hard gemaakt. Maar het liep uitstekend af. Tot onze verrassing wilde hij ons ook nog een fooi geven! We bedankten en namen in de gefingeerd beste stemming afscheid. We hadden nu ongeveer de helft van de Eindeloze Weg afgelegd en nog zes kilometer scheidden ons van Borger, dat op zijn beurt op de helft van onze tocht lag.

Het was nu geheel donker geworden.  Een flinke wind stak op die weldra overging in een ware storm. Het was opmerkelijk dat wij vanaf de dag dat wij bij de Todt waren niet één dag regen hadden gehad. De Duitsers lieten onder het motto “Es gibt kein Regen” het werk altijd doorgaan, zodat we mooi hadden geboft. (…)

Maar nu was Todt verleden tijd en stapten we over de stikdonkere, eenzame Eindeloze Weg. Maar zo eenzaam was hij niet of we moesten ons herhaaldelijk verdekt opstellen voor ons achterop of tegemoet komende fietsers, die steeds NSB-ers bleken te zijn. De Eindeloze Weg leek ’s nachts drukker dan overdag! De duisternis werd zo mogelijk nog zwarter en toen begon het te regenen. Bij stromen. In enkele minuten waren we doorweekt. De regen maakte op de bladeren van de bomen en de struiken langs de weg zo’n gedruis, dat we een nader komende man op een fiets niet hadden gehoord. Als op slag bleven we beiden staan. Een uit alle macht tegen het noodweer in fietsende Duitser, het hoofd gebogen tegen de regen en de wind, passeerde ons zó rakelings, dat we hem als het ware konden voelen. Alleen daardoor konden we hem in de duisternis nog net bij het passeren als een schim waarnemen. Het was en spookachtige belevenis!

In flinke pas ging het nu op Borger aan. De storm en de regen kwamen ons nu wel goed van pas. Er waren allicht enige Duitsers en NSB-ers voor thuis gebleven. De kleren kleefden ons aan het lijf en de regen liep in een straaltje van mijn hoedrand. Hoe onvoorspelbaar is het leven toch. Wie zou in de verste verte hebben kunnen vermoeden, die eerste keer, met de evacuatiekarren, dat wij zo spoedig er na onder deze omstandigheden hier weer op de Eindeloze Weg zouden lopen, doornat, onder de arm, als lemmingen zo vastbesloten om ons doel te bereiken, desnoods de Duitse Wehrmacht trotserend. Ja wacht maar, dat komt nog!

B o r g e r !  Daar was eindelijk weer het einde van de Eindeloze Weg. Wim, moe en doornat, wist toch nog even een vrolijke noot te lanceren: “Ze hebben er het  einde nog steeds niet afgebombardeerd.”Maar goed, zo ver waren we dan toch gekomen: op de helft van onze weg.

Maar Borger bleek vol Duitsers te liggen en het was er betrekkelijk druk. Er stonden legervoertuigen met kleine dimlichtjes op. En er klonken soldatenstemmen her en der. Sluipend en voortdurend omzichtig om ons heen ziend gingen we van boom tot boom. Letterlijk. Op wel tien plaatsen moesten we ons ter aarde werpen en een poos roerloos blijven liggen wegens de nabijheid van soldaten.  Soms passeerden ze ons tot op enkele meters. We voelden ons als opgenomen door de Wehrmacht.

Wim wist zich gelukkig goed de weg te herinneren, waar ik enige moeite mee had. Na een sluiptocht door Borger van wel een half uur, over toch een betrekkelijk korte afstand, bereikten we behouden de weg naar Buinen. Op hoop van zegen stapten we maar vrijmoedig door en kwamen zo spoedig, drijfnat maar veilig, in Buinen aan. Hier begon het sluipen opnieuw. De dikke bomen hielpen ons uitstekend aan bescherming. Ik moest denken aan de Karl May-verhalen die ik in mijn jeugd alle had gelezen. De Apachen waren vervangen door Duitsers, landgenoten van Karl, en dat was wat anders dan de gevederde vrienden uit de boeken Maar Old Shatterhand en Old Surehand bereikten heelhuids café Doedens.

Met de lange, roetzwarte verlaten weg naar Nieuw Buinen vóór ons, voelden we ons heel wat veiliger. Het gevaarlijkste gedeelte was nu wel achter de rug, want van hieruit kenden we de weg op een duimpje. In Nieuw Buinen wisten we de NSB-ers te wonen, zodat die omzeild konden worden. Ik viel telkens weer in de lange weg gegraven Splitter-Schutzgraben, waar ik in de modder een platsend geluid maakte. Ik mocht er niet aan denken hoe ik er uit zag.

Er kwamen toch nog Wehrmachtswagens over de weg ons tegemoet. We waren  de Duitsers erkentelijk dat ze die kuilen langs de weg hadden gegraven. Waarschijnlijk speciaal bestemd voor ontvluchte Todtmensen.

Nieuw Buinen! We leefden op en begonnen zowaar een liedje te neuriën De lange, lange weg tot Zwinderman leek vooral nu zonder einde. Maar Zwinderman kwam. Vandaar liepen we over de dwarsweg naar het Noorderdiep en kwamen zodoende tot onze blijdschap op “onze” straat.

 

In 1995 is Frans terug geweest in Drenthe en heeft dezelfde  route,  echter nu met de auto, nogmaals afgelegd. Ook deze tocht heeft hij beschreven.

(pag. 245)

De Eindeloze Weg! Door ons met hoofdletters geschreven omdat wij hem gaandeweg tot eigennaam hadden gepromoveerd. Tweemaal hadden wij hem te voet afgelegd, de tweede maal onder nauwelijks voor te stellen omstandigheden. In onze verbeelding deed hij niet onder voor de lengte van de Canadian Pacific Highway.

Ook hier bleek dat de menselijke vloedgolf uit de randstad Drente niet had bereikt.De weg lag strak getrokken en glad, als zojuist gestreken, voor ons. Rechts ervan nauwelijks enige bebouwing, links een spaarzaam aantal boerderijen. Twee maal hadden Wim en ik deze weg, 31 jaar geleden afgelegd. De eerste keer in gezelschap van de karren met evacués. Hier liepen we ergens bij “tante Marie” binnen en hier ongeveer werden we door de Duitser aangehouden. “Umdrehen!” Ook de NSB-boerderij moet in deze buurt worden gezocht. Maar wij herkenden de plaatsen niet meer. Zou nog ooit een bewoner van deze streek een opmerking maken over de evacués op wagens en een paar jongelui te voet die in de winter van ’45 door de sneeuw over deze weg ploeterde? Waarschijnlijk was alles in de tijd weggeëbd.

En dan de tweede keer dat wij hier hadden gelopen. Volslagen onbegrijpelijk nu dat wij, als enigen, het formidabele risiko hadden durven nemen om in het nachtelijk duister, ver na “spertijd”, door dit van Duitsers vergeven gebied te lopen. Ik geloof niet dat wij ons toentertijd erg moedig vonden, maar het deed me nu toch even genoegen dat wij ons nooit hadden laten intimideren en het moffenvolk altijd te slim af waren geweest. Verdomd, het doet me nu nog goed!

Wim en ik trachten ons voor te stellen hoe wij hier 31 jaar geleden liepen. Onder de arm, het hoofd gebogen tegen de wind en regen. Diepe, zwarte nacht. Kilometer na kilometer over deze weg die nooit eindelozer was dan op de tocht na de gevaarvolle vlucht van de Todt.

De laatste helft van de weg  is de eenzaamste. Hier in het geheel geen bebouwing meer. Bos aan beide zijden. We stapten uit om ons even te vertreden en de omgeving nog eens op ons te laten inwerken. En op en gegeven moment zijn Wim en ik een eindje teruggelopen om dan op dezelfde ineengedoken, sjokkende manier als destijds in de richting van Loe[2] te lopen, die met de filmkamera klaar stond.

De moderne techniek heeft ook aan eindeloze wegen een einde gemaakt. Onder de dwang van Loe’s gaspedaal bereikten we spoedig het punt waar je een keuze moet maken tussen links en rechts. We moesten links, want daar lag Borger. De toegangsweg is in mijn herinnering gegrift door de enthousiaste groep kinderen, nu bezadigde mensen van veertig en ouder, die ons in 1945 tegemoet kwam  gelopen met de kreet: “Daor zain de vluchteling’n!” Een en dertig jaar later tuften wij komfortabel datzelfde Borger binnen. Geen mens ter verwelkoming. Maar ja, we hadden ons ook wel even kunnen aankondigen. We stopten bij de ingang van het dorp om enige filmshots te nemen. We konstateerden weinig veranderingen. Iewat gemoderniseerd ter rechter zijde van de verkeersweg die in de plaats van de eenvoudige provincieweg was gekomen die wij hadden gekend.

Ik acht het niet onmogelijk dat deze fraaie plaatsjes doelbewust gevrijwaard worden van de expansie-woede die zo menig aardig dorp en stadje voor immer heeft bedorven. Hulde, als dat inderdaad zo is. Ook hier dachten we weer terug aan die nacht dat we Borger tijdens hondeweer hadden moeten “nemen”. Sluipend en kruipend van boom naar boom tussen de Wehrmachtsvoertuigen door. En daar was de originele weg naar Buinen waarvan Wim zich tijdens die nachtelijke tocht de gesitueerdheid gelukkig nog kon herinneren. We liepen hier nu heel wat vrijer rond. Het gemeentehuis, waar we wel eens geweest waren omdat Nieuw Buinen onder de gemeente Borger valt, en de kerk waren duidelijke herkenningspunten. Tegenover het gemeentehuis lag een modern restaurant, “Bieze”. Ik meende mij de naam uit de oude tijd te herinneren.

En kort wandelingetje heen en weer wat je de hoofdstraat zou kunnen noemen, zal wel weer de Brink zijn geweest, eindigde in het binnenste van Bieze. Er was nauwelijks keus in het kleine plaatsje en we moesten Bieze wel pakken. (Flauw grapje van mij. ) De keus bleek goed. Een interessante Hollandse biefstuk met voldoende entourage. En overigens leende Bieze zich goed als rustpunt en plaats van mijmering over het verleden en spekulatie over de weerbarstige toekomst die zich slechts met stapjes van dagen laat openleggen. We maakten plannen over de verdere aanpak van de dag. Nieuw Buinen zouden we in ieder geval trachten te benaderen over de oude, historische weg en niet langs de prozaïsche strijkplank die was aangelegd. Voor ons was er slechts één echte weg, en dat was die met de Splitterschutzgraben; alleen voor dat woord al. En dat lukte. Buinen lag daar alsof we nog in de jaren veertig toefden. Even waren we café Doedens kwijt, maar ontdekten alras dat het zich guitig als een moderne uitspanning met de veelbelovende naam “Hartedief” presenteerde. Hier waren we op de barre tweede dag van de evacuatie even binnen gewipt om wat warms te drinken. Nu lieten we de kitsige drinkgelegenheid onaangedaan en gingen op zoek naar de oude weg naar Nieuw Buinen. Ervaren Drentetrappers als we waren was die gauw gevonden. Zoals gebruikelijk lag ook deze weg buiten. Maar geen weg heeft ooit in mijn ervaring een grotere indruk van openheid, winderigheid en verlatenheid, om slechts enige heiden te noemen, op mij gemaakt dan deze weg in zijn winterse, ijzige troosteloosheid toen met die karren vol verkleumde mensen. En later, op de vlucht in die zwarte nacht, in plensregen, vielen we hier in modderige schuilplaatsen voor soldaten-langs-de-weg.

We legden de afstand naar de eerste huizen van Nieuw Buizen thans in weinige minuten af. Daar verscheen café Zwinderman, de eerste bekende naam in Nieuw buien. De huisjes aan de linkerkant van het Zuiderdiep maakten dezelfde blokkendoos-indruk als de eerste keer dat we ze zagen. Aan de rechterkant gleden de boerderijen voorbij. Alles precies zoals we het verlaten hadden. Alleen het daip was er niet meer. Gedempt omdat de kosten van het onderhoud te hoog waren, naar we later vernamen. De strook grond die zo was ontstaan lag er wat ondermaats bij. De grote boerderijen leken er minder ongenaakbaar door dan vroeger. Landschappelijk onmiskenbaar een verlies.

We passeerden de kerk waar pap en mam op 15 mei 1945 hun zilveren huwelijksfeest hadden gevierd. Alles weer vergeten. Een kerkhof voldoden achter ons. Je realiseert je plotseling dat welhaast de helft van de toenmalige bewoners van Nieuw Buinen intussen gestorven moest zijn.

 

[1] In Zwerfsteen nr. 1  1995, pag 37 heeft Van Boxtel hieraan aandacht besteed.

[2] Lauke werd later Loe genoemd.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en Google Privacy Policy en Servicevoorwaarden toepassen.

De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.

  • Auteur: Frans van Boxtel
  • Bron: boek Tussen twee zomers