Toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak, was men dan wel bezet door Nazi Duits1and, maar het viel eerst met de armoede nogal mee, het was ook nog vrij rustig. Heel geleidelijk veranderde de situatie echter. Niet alleen stak het verzet de kop op, maar door een sterke afname van de invoer, door de grote vraag van het leger naar levensmiddelen en kleding door de bombardementen op fabrieken namen de winkelvoorraden van voedsel, kleding en schoeisel af in aantal en assortiment. Alles werd schaarser, met het gevolg dat men niet meer dan een bepaald rantsoen kon krijgen. Daarom werden er bonkaarten uitgedeeld die door de gemeente werden verstrekt. Iedereen kreeg een bepaald rantsoen toegewezen. Op het platteland viel het met de voedselvoorraad nogal mee, omdat men de eerste levensbehoeften zelf verbouwde. Maar als alles schaarser wordt, dan begint men vindingrijk te worden. Op het boerenbedrijf ging men zelf boter maken, dit deed men als volgt. Men vulde een melkbus ongeveer 2/ 3 vol met melk. Hier werd een houten deksel opgemaakt met in het midden een gat waar een stok door was met onderaan de stok een ronde plank met gaten er in en dit moest men op en neer bewegen, flink plonsen, zodat de room boven kwam drijven. De room haalde men er dan af, ging het flink kneden en dan had men roomboter. Ook deed men de melk wel in een weckfles die vervolgens heen en weer werd geschud. Het product dat overbleef was karnemelk en daar werd dan karnemelkse pap van gemaakt (soepenbrij).
Er waren verschillende boeren die koolzaad gingen verbouwen. Van het zaad werd olie geperst en die werd voor consumptie gebruikt. Ook werd het wel voor verlichting gebruikt. Men had dan wat olie op een schoteltje, hier liet men een kurk op drijven met een lont er door. Dit stak men aan en men had (een beetje)licht. Verder gingen er ook wel arbeiders het veld in. Men zocht een perceel heide op waar men de heide afkapte met een kapmes en daar maakte men dan bezems en boenders van voor het schoonmaken van potten en pannen. Fietsbanden werden ook zeer schaars en daar vond men weer wat op door repen van oude autobanden te snijden en deze om de velg van het fietswiel te doen. Men had er dan weer een (surrogaat)band om die nooit meer lek raakte. Het fietste niet zo prettig maar wel iets beter dan op de velgen. Een timmerman maakte weleens een houten `band’. Degene die nog een goede fiets had met luchtbanden durfde hem vaak niet te gebruiken uit vrees dat de fiets gevorderd zou worden door de Duitsers of door een NSB-er. De boeren die nog een goede wagen op luchtbanden hadden, gingen nogal eens een wiel vervangen door een houten wiel, omdat hij dan niet zo gauw door de weermacht gevorderd zou worden.
Zoals ik reeds zei: als er niks meer is, wordt men vindingrijk. Zo ging men suikerbieten koken en dan kreeg men stroop. Hendrik Brinks in De Kiel kocht bladeren van de Amerikaanse vogelkers op. Daar werd dan theesurrogaat van gemaakt. Ik was toen negen jaar en ik ging ook het bos in om vogelkersbladeren te 6 plukken. Die werden in een zak gestopt en mijn moe hielp mij mee om het flink aan te drukken, zodat ik een heel dikke zak vol had. Ze bond mij hem achter op de fiets en dan ging ik er mee naar Hendrik Brinks. Daar werd het gewogen en ik ontving fl.6,48 van hem. Ik voelde mij als een rijke meneer.
Doordat de elektriciteit uitviel moest men zich behelpen met wat koolzaadolie. Er waren ook mensen die nogal handig waren en die zelf een windmolen maakten, die dreef dan weer een dynamo aan voor elektrisch licht. Familie Lucas Kamps uit Eesergroen had een fiets in de kamer staan en om de beurt moest mene en poos ‘fietsen’ en men had licht. De meeste boeren hadden een paar schapen. De wol moest men inleveren, maar ja het waren, volgens de boeren, natuurlijk schapen die weinig wol leverden. Een deel van de wol hield men zelf om er garen van te spinnen. Op het platteland werd er nogal veel clandestien geslacht; men zorgde zelf wel dat men voldoende te eten had. Mijn vader had ook het vak van klompenmaker geleerd en ’s winters oefende hij dit vak vaak uit. Hij kon veel meer werk krijgen dan hem lief was. De mensen brachten hem hout en dan nam hij per paar fl. 2,50. Hij kon per dag twee paar klompen maken. Wij hadden hier geen gebrek aan. Ook maakte men wel plankjes naar de vorm van een voet, daar maakte men dan banden over van leer en dan had men sandalen.
0 reacties