Dolf Hoving, verzetsman

0 Reacties

Moedig, rechtvaardig, avontuurlijk, sociaal, vaderlandslievend.
Sleen 1913 – Eelde 1980

Dolf Hoving werd op 11 juni 1913 geboren te Sleen als één van de jongsten uit een gezin met elf kinderen. Na de lagere school ging hij van 1927 tot1931 in de leer bij smid P. Seggers in het Odoomerveld en tussen 1931 en 1933 was hij hoefsmid te Amersfoort. In de zomer van 1932 zou hij als begeleider mee met de ruiter Pahud de Mortagnes naar de Olympische Spelen te Los Angeles, maar een klap van een paard met als gevolg een gebroken knie deed deze droom vervliegen. Als dienstplichtig militair moest hij in februari 1933 opkomen bij de ‘Remonte’ van het Regiment Veldartillerie te Ede, een legeronderdeel waar (wilde) paarden werden afgericht. Hier kreeg hij zijn opleiding tot militair hoefsmid. Op 10 mei 1934 ging hij als korporaal-hoefsmid bij het Regiment Huzaren te Amersfoort met verlof. In 1937 meldde hij zich aan bij de Koloniale Reserve met de bedoeling naar Nederlands-Indië te gaan, maar hij werd afgekeurd, omdat hij niet aan de gestelde eisen voldeed. Met een kwaaie kop is hij naar Marseille gereisd met de bedoeling zich aan te melden bij het Franse vreemdelingenlegioen, maar daar aangekomen zag hij er toch vanaf. Dit was zelfs voor hem te avontuurlijk.

In 1937 werd hij smidsknecht in de smederij van Roelof (Roef) Zomers aan de latere Ambachtsstraat in Borger. Hij kwam in de kost op A 183 bij de familie Van Wees, de buren van Zomers. In 1939 verloofde hij zich met Tinie van Wees, de dochter van zijn kostouders. Vanwege de oplopende spanningen in Europa werd Hoving op 15 augustus 1939 gemobiliseerd. Hij kwam bij het Depot Veldartillerie te Voorschoten om hoefsmeden van het veldleger bij te scholen. Bij het uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940 was hij in Middelburg gelegerd. Terwijl Nederland al had gecapituleerd, werd in Zeeland nog enkele dagen doorgevochten. Toen ook daar de strijd uitzichtloos bleek, probeerde hij met zijn onderdeel naar Engeland te vluchten. Doordat de haven van Vlissingen was gebombardeerd, verviel ook deze hoop. De groep werd op 21 mei door de Duitsers gearresteerd en afgemarcheerd naar Den Bosch, waar ze 25 mei aankwam en men als beesten in de markthallen werd gedreven. Na enige dagen werd hij samen met Franse militairen doorgestuurd naar Duitsland, ergens in de buurt van Aken, waar hij na enkele maanden krijgsgevangenschap werd vrijgelaten. Na terugkeer in Nederland ging hij weer aan het werk in de smederij en op 11 maart 1941 trouwde hij zijn Tinie.

Verzet

Direct na zijn terugkomst in 1940 ging hij in het verzet. Eerst met individuele acties, maar al snel in georganiseerd verband. Hoving kwam door zijn werk in contact met dierenarts dr. Geert Geertsema, die als paardenarts in militaire dienst was geweest. Samen kwamen ze overeen om het de Duitsers, waar zij maar konden, zo moeilijk mogelijk te maken. Al snel maakte hij kennis met Rendert de Poel, hoofd van arbeidsbureau te Borger. De Poel was reserveofficier geweest in het leger en had een verzetsgroep opgericht. Dolf Hoving sloot zich hierbij aan, waarbij de eed van trouw moest worden afgelegd. Het doel was om de Duitsers tegen te werken, zoals bevolkingsregisters vernietigen, voedselbonnen bemachtigen en mensen helpen aan onderduikadressen, wanneer ze zich moesten melden voor de Arbeitseinsatz. Door bemiddeling van De Poel en met de hulp van dokter Gerrit Oeseburg zijn veel mensen de tewerkstelling ontlopen. Ook Hoving werd twee keer, geholpen door beide heren, afgekeurd. De derde keer werd hij gekeurd in Emmen door een NSB-arts en weer werd hij afgekeurd, mede door het vasthoudend optreden van dokter Oeseburg. In die periode kreeg Hoving contact met Gien Drenthe (door haar latere huwelijk met de aannemer H. Smeenge in Borger beter bekend als Gien Smeenge). Voor ’tante Gien’, ‘een vrouw als een kerel’, moest hij voedsel naar onderduikers brengen of hen begeleiden naar een nieuw adres. Zij was hoofd van de O.D., de groep die zich bezighield met de hulp aan onderduikers. Toen de joodse families Stem en Dalsheim opgepakt zouden worden, was zij op de hoogte en had onderduikadressen geregeld. De beide families, de buren van Hoving, wilden niet onderduiken, omdat ze niet wilden geloven dat ze naar een vernietigingskamp zouden gaan.1

Brand in Exloo

In de nacht van donderdag 17 op vrijdag 18 juni 1943 zou de knokploeg ‘de Hondsrug’ brand gaan stichten in het gemeentehuis te Exloo met als doel het vernietigen van het bevolkingsregister.2 De groep vergaderde ten huize van de leider Rendert de Poel. Johannes Vis en Anne Rutgers werden aangewezen als brandstichters en Roelof Tuin uit Valthermond zou de benzine leveren. Dolf Hoving was nauw betrokken bij de planning, maar die avond niet persoonlijk aanwezig. Wel leende hij zijn pistool uit aan Rendert de Poel. De leider van de distributiedienst in Exloo, Wessel Knot, zou bij het verlaten van het gemeentehuis op 17 juni de kluisdeur niet afsluiten. Maar toen de knokploeg het gemeentehuis binnenviel bleek de deur op slot. De enige sleutel was in het bezit van een distributieambtenaar in Odoorn. Wessel Knot, Vis en Rutgers hebben hem onder bedreiging van een pistool de sleutel afhandig gemaakt en die na de brandstichting keurig weer in Odoorn afgegeven. Het gemeentehuis brandde af, maar de inhoud van de kluis bleef grotendeels gespaard. De snel ter plaatse aanwezige brandweer had meteen lange ladder de kluisdeur dichtgedrukt, waardoor de smeulende inhoud door zuurstofgebrek doofde. Bij de verhoren de volgende dag viel de verdenking al snel op de ambtenaar van het distributiekantoor. Hendrik de Kruijff, rechercheur bij de SD te Assen, was ervan overtuigd, dat de ambtenaar de sleutel van de kluis zelf had gebruikt of deze had laten gebruiken. Arrestaties werden die dag niet verricht; de Duitsers hoopten met observeren en wachten meer betrokkenen te arresteren. Dezelfde avond om ongeveer elf uur kreeg de ambtenaar een jongeman aan de deur, die hem met klem adviseerde om te gaan onderduiken. Het advies werd in de wind geslagen, omdat de ambtenaar het niet vertrouwde. Later bleek het Jans Diemer uit Borger te zijn geweest, die koeriersdiensten verrichtte voor de knokploeg. De distributieambtenaar werd samen met de gemeentebode op 24 juni gearresteerd en naar het Huis van Bewaring in Assen overgebracht. De Poel werd op 5 augustus in hechtenis genomen, evenals de 21-jarige Jans Diemer. Op 20 september werden zij, samen met andere leden van de groep, te Witten gefusilleerd en in het kamp Westerbork gecremeerd. Geert Geertsema was ook op de hoogte van de plannen tot brandstichting. Zijn zoon Jan Geertsema vertelde me jaren geleden, dat hij met zijn vader mee mocht op praktijk en na een visite te Odoorn reden ze terug naar Borger. Ze reden via Exloo terug naar huis, hoewel het een omweg was. Bij het gemeentehuis werd even stapvoets gereden om de ravage in ogenschouw te kunnen nemen.

Reorganisatie

De knokploeg was geliquideerd en moest opnieuw tot leven worden gewekt. Geert Geertsema werd hoofd van de OD te Borger en had o.a. contact met kolonel Ketelaar te Assen. Hoving werd toen provinciaal koerier in het gewest drie en moest proberen mensen te werven voor de OD. Als er een razzia op komst was, waarschuwde hij de onderduikers. Adjudant H. Veld van de marechaussee tipte het verzet, wanneer berichten van de Sicherheitsdienst of de landwacht daartoe aanleiding gaven. Veel onderduikers zijn daardoor aan arrestatie ontsnapt. Toen de voormalige militairen zich moesten melden voor werk in Duitsland kon Hoving zich eraan onttrekken. Gien Drenthe had via Veld gezorgd voor een vals persoonsbewijs, voorzien van een Duits stempel. Dit gaf hem een gevoel van betrekkelijke vrijheid, waardoor hij op vele fronten inzetbaar was. Tevens gaf zijn werk als smidsknecht hem allerlei mogelijkheden. Hij fabriceerde een molen om graan te malen en een pers om olie uit koolzaad te persen. Dat was een publiek geheim en het duurde dan ook niet lang of er kwamen huiszoekingen door de Landwacht. Aangezien zij niets verdachts konden vinden, werd de CCD (Crisis Controle Dienst) ingeschakeld. Ook zij keerden onverrichter zake terug, maar wel met de mededeling dat het beter zou zijn wanneer Hoving de oliemolen zou inleveren. Op advies van adjudant Veld stemde hij in. Hij kreeg een proces-verbaal, dat de adjudant vervolgens kwijtraakte. Hoving maakte in de smederij een nieuwe molen, die zowel door de bakkers Nanning als Winter werd gebruikt. De knecht van Nanning bracht het clandestien gebakken brood naar diverse onderduikadressen. Tijdens nachtelijke operaties maakte Hoving dorsmachines onklaar door amarilpoeder in de vetdoppen van de draaiende onderdelen te doen. Deze waren daarna vrij snel versleten. De machines moesten in de smederij gerepareerd worden en dat was zijn kans om iets anders te vernielen. Via dierenarts Geertsema werd hij op de hoogte gebracht van de ophanden zijnde vordering van paarden door de Duitsers. Hoving maakte verschillende paarden kreupel door een steentje tussen het ijzer en de hoef aan te brengen. Als Dolf Hoving weer eens afwezig was zei Roef Zomers tegen de klanten dat hij ziek was. Maar meestal was Hoving afwezig als gevolg van zijn werk als koerier. Hij bracht berichten, die hij kreeg van adjudant Veld, over naar o.a. ome Kees te Coevorden en ome Hein te Meppel. Hij vervoerde onderduikers, wapens en munitie en vernielde telefoonleidingen. Ook Tinie Hoving-Van Wees werd betrokken bij het koerierswerk; ze vervoerde op de fiets zelfs munitie door de vijandelijke linies. Deze munitie zat in haar fietstassen verborgen onder tabaksbladeren en onder de beentjes van dochtertje Gerda. Verschillende keren werd huiszoeking gedaan bij Hoving en niets gevonden. Naast het huis aan de Ambachtsstraat stond een hooischuur, waarin o.a. wapens, munitie, fietsen en een radio verborgen waren, evenals in een schuur aan de Rolderstraat. Na de arrestatie van Rendert de Poel op 5 augustus werd ook zijn broer Menno opgepakt. Hun moeder was op dat moment in Borger bij haar schoondochter, T. de Poel-Sleeboom. Ook zij moesten onderduiken. Hoving heeft de ruim zeventigjarige achter op de fiets naar Grijpskerk gebracht, waarna hijzelf enkele dagen onderdook bij oogarts K. Bos in Groningen. De vrouw van De Poel werd een paar keer ondervraagd en hoewel ze wist van het uitgeleende pistool en de rol van Hoving in de groep bleef ze zwijgen.

Geertsema

Dierenarts Geertsema bouwde tijdens de oorlog de BS organisatie (Binnenlandse Strijdkrachten) voor Borger op.3 Verder was hij commandant van de verzetsgroepen in de gemeenten Borger en Gasselte en actief voor de LO ( de landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers). Als verbindingsman was hij de schakel tussen de verzetsgroepen van Assen, Emmen en Coevorden. Onder zijn leiding kwamen er plekken voor het afwerpen van wapens en munitie. Hij was acht keer betrokken bij wapendroppings. Toen hij op de lijst met verdachte personen terechtkwam en door de Duitsers werd gezocht, dook hij onder in het zomerhuisje van de familie Duintjer op het Rolderveld. Hoving was samen met Veld de enige die weet had van zijn verblijfplaats. Hoving onderhield het contact met de vrouw van Geertsema en zijn assistent Holzmüller, met adjudant Veld en tante Gien. Geertsema had verscheidene onderduikadressen, zoals de schuur bij het Meindersveen op het Rolderveld, de zolder van de ULO-school in Borger en de boerderij van de familie Meijering in Westdorp. De zoon van Hendrik Meijering was ook lid van de verzetsgroep. Op 13 januari 1945 werd hij gearresteerd samen met de assistent Holzmüller en de smid Geert Egberts. In het rapport van de Hoofdschaarleider van de Landwacht, J.H. Smit, Landwachtlid no. 6103, wordt vermeld dat ‘Geertsema (dierenarts) en Egberts (smid), beiden te Borger, werden gearresteerd. Ten huize van Geertsema was ook aanwezig de assistent-dierenarts Holzmüller, vermoedelijk onderduiker; deze werd ook medegenomen’. De mannen werden voor verhoor naar Emmen afgevoerd en enkele dagen later werd Geertsema naar het Huis van Bewaring te Assen overgebracht. Op 16 maart werd Geertsema samen met 26 medegevangenen op transport gezet. De trein vertrok diezelfde avond uit Assen en kwam op 19 maart om elf uur ’s avonds aan in kamp Neuengamme bij Hamburg. Na allerlei ontberingen is Geert Geertsema op 29 april 1945 aan boord van het schip ‘Cap Arcona’ in de haven van Lübeck als gevolg van dysenterie en uitputting gestorven. Zijn stoffelijk overschot is in Neustadt begraven en later, na identificatie door een Frans team, herbegraven op de erebegraafplaats te Loenen. In een brief van 8 september 1959 schrijft zijn weduwe: ‘Beste Dolf, ik wil je bedanken voor je aanwezigheid tijdens de herbegrafenis van wijlen mijn man, Dr. Geertsema. Als hij het had kunnen zien, zou hij er trots op geweest zijn, zijn trouwe medewerkers dicht bij hem te hebben. Mijn man had altijd het grootste respect voor je; ik had ook altijd zo’n idee, toen hij in de gevangenis zat in Assen, dat jij hem er nog wel uit zou halen, maar ja, ’t werd op het laatst te gevaarlijk. Ik ben blij, dat jullie hem nog niet vergeten bent en dat ’t jou goed gaat; je hebt het verdiend.’ Hoving was de man die, na de arrestatie van Geertsema, het commando van de knokploeg overnam en een hoofdrol speelde in een waarschuwingssysteem tegen de Arbeitseinsatz. Hij kreeg daardoor steeds meer contact met kolonel Ketelaar te Assen, het hoofd van de OD in Drenthe, met H. Veld van de politie in Borger, met dokter Oeseburg en met Gien Drenthe. Zaken, die op zijn pad kwamen, waren hulp bieden aan gedropte piloten en het vervoer van onderduikers. Door zijn hulp zijn zes spoorwegmensen ternauwernood aan arrestatie door de SD ontkomen. Met de groep werden per vliegtuig gedropte wapens opgevangen en verstopt bij verschillende mensen, o.a. bij Hoving zelf, bij Hendrik Oldenbeuving in Eesergroen en bij de familie Vos te Ellertshaar. Hoving gaf de groep les in het omgaan met handgranaten en wapens, o.a. bij tante Gien thuis, bij Jaap Stel, bij de familie Tiesing en in het theehuis ‘Het Drouwenerzand’. Zes parachutisten, vijf Belgen en een joodse Duitser, werden met hun zending wapens in september 1944 bij Borger gedropt. Zij moesten voorbereidingen treffen voor de slag bij Arnhem (‘Jullie zijn binnenkort vrij’), en daarna door het verzet terug begeleid worden naar bevrijd gebied. In februari of maart 1945 moest Hoving in opdracht van Gien Drenthe en samen met Greet Bulthuis twee onderduikers vanaf Oldenbeuving onderbrengen bij schoenmaker Ax te Smilde. Het waren Guus en Henk; schuilnamen voor Jan Veldman en Jan Bulthuis. Greet was de zus van Jan Bulthuis. Jan was al eerder in Borger geweest. Op de avond van de 13de januari, de dag dat dierenarts Geertsema werd gearresteerd, kwam Jan Bulthuis samen met een koerierster bij mevrouw Geertsema aan de deur met een gewonde militair. Ze zei dat ze zo snel als mogelijk weer weg moesten gaan,’ want mijn man is vandaag opgepakt’. Ze stuurde hen naar dominee Pottjer, die hen doorverwees naar de familie Geert Jager, toen wonende in de later afgebrande museumboerderij. De toen achtjarige Alie Jager herinnert zich nog goed de jammerkreten van deze man, die de volgende dag in het hol in de bossen bij Oldenbeuving in het Eeserveen werd ondergebracht.4 Jan en Greet Bulthuis waren ook de sleutelfiguren bij de overval op 11 december 1944 op het huis van Bewaring in Assen. De overval werd gepleegd vanuit het ouderlijke woonhuis aan de Kloosterstraat. Door twaalf leden van de groep werden 31 gevangenen bevrijd.

Operatie Amherst

In de nacht van zaterdag 7 op zondag 8 april werden Franse paratroepen gedropt achter de vijandelijke linies.5 De bedoeling was voorbereidingen treffen voor de op handen zijnde bevrijding. In het gebied tussen Borger, Schoonloo en Westdorp werden ook verschillende groepen, ‘sticks’, afgeworpen. Hoving was de eerste die zich meldde bij de parachutisten, die  geland waren in de buurt van het Meindersveen tussen Borger en Papenvoort. Hij had de opdracht gekregen van kolonel Ketelaar via adjudant Veld. Al snel sloten Hendrik Oldenbeuving en Jaap en Ties Stel zich aan. Van de Franse commandant kreeg Hoving opdracht de Duitse posities te verkennen. In de nachtelijke uren ging hij naar tante Gien, die hem inlichtingen verstrekte over de positie en de sterkte van de Duitse eenheden. Bij een vuurgevecht met de Duitsers raakten twee para’s gewond. Samen met Hendrik Oldenbeuving heeft Hoving de beide gewonden verzorgd in de boerderij van Duintjer op het Rolderveld. De eerste hulp werd verleend door zuster Ubels van het Groene Kruis en later heeft tante Gien dokter Duursma ontboden, die beroepsmatig zijn werk deed. Bij die actie ter hoogte van de tegenwoordige parkeerplaats aan de Rolderstraat, nu bijna 70 jaar geleden, werden twee Duitse ordonnansen van de SD gedood. Zij reden richting Borger met bij zich een lijst namen van mensen die gefusilleerd moesten worden. Via adjudant Veld was het verzet in Borger op de hoogte van hun komst. Vele jaren later, wanneer Hoving met zijn dochter Gerda achter op de scooter naar haar opa en oma in Paterswolde ging, stopte hij altijd even op de bewuste plek. ‘Hier schoot ik twee moffen dood’ zei hij dan zachtjes om daarna verder te rijden. Naast Hoving heeft mijn vader, Geert Moek, samen met Roef Zomers als eersten contact gehad met de Franse para’s. Zij gingen die zondagmorgen vroeg op pad om eieren te zoeken in de Strengen en kwamen daarna in het veld van Duintjer terecht. Hier werden ze aangesproken door iemand die ze totaal niet verstonden en die hun duidelijk maakte dat hij eten en drinken nodig had. De beide mannen keerden lopend terug naar Borger en gingen, niet zonder gevaar voor eigen leven, enige tijd later met koffie brood, spek en eieren terug. Ze werden met open armen ontvangen en liepen met repen chocola in hun laarzen terug naar Borger. Het blijde gevoel over een nabije bevrijding werd aan de Bloemdijk nog versterkt door het klepperen van de ooievaars, die juist die dag waren teruggekeerd op het nest.

Massagraf

Op de lijst met namen die, door het neerschieten van de twee SD-ordonnansen op het Rolderveld, het Duitse commando in Borger nooit heeft bereikt, stonden volgens geruchten 30 mensen. Al deze mensen hadden voor het vuurpeloton moeten verschijnen. Maar de massagraven, twee kuilen van 20 bij 3 meter die al gegraven waren in de bossen bij Ees, bleven leeg. Door de snelle opmars van de Poolse bevrijders is voorkomen dat er na het doden van de beide Duitsers geen represailles meer zijn gevolgd in Borger. Dominee Van Lunzen uit Odoorn schrijft in zijn Kerkkrantje: ‘De kuilen lagen tussen het jonge boomgewas. Op enige afstand waren struiken weggekapt om plaats te maken voor een mitrailleuropstelling. Lege sigarettendoosjes met Duitse opschriften waren de zwijgende getuigen van het graafwerk, dat methodisch aan het moordwerk moest voorafgaan.’ De lijst is nooit boven water gekomen, maar vaststaat dat er een groot aantal verzetsmensen uit Borger en omgeving gedood hadden moeten worden. Hoving zelf natuurlijk en ook dokter Oeseburg, een man die op de achtergrond een groot aandeel heeft gehad in het verzet. In 2013 werd op initiatief van de oudbuurtbewoner Tinus Huizinga, met steun van de Historische Vereniging Carspel Oderen, door verschillende vrijwilligers een kuil opnieuw uitgegraven. Op 2 maart 2014 heeft wethouder Luchjenbroers samen met de kinderen van de Daltonschool uit Ees een tekstbord onthuld bij deze kuil, op een plek die tot voor kort alleen door ingewijden was terug te vinden. Tevens waren aanwezig zoon Geert en dochter Gerda Hoving. Bij hen waren er gemengde gevoelens. Ze waren trots dat hun vader de eer kreeg die hij verdiende, maar ze zagen ook zijn strijd met het verleden. Hij was niet trots op wat hij gedaan had; deze beide soldaten waren ook maar gestuurd en moesten het met de dood bekopen. In een brief van de adjudant H. Veld aan de chef van de Geneeskundige Dienst der Nederlandse Politie te Utrecht van 17 juli 1946 staat een opsomming van diensten, die Hoving het vaderland tot aan de bevrijding heeft bewezen. Hij schrijft o.a. ‘Het neerschieten van twee SD’ ers, waardoor enige vooraanstaande burgers, onder wie de arts G. Oeseburg aan arrestatie en een wisse dood ontkwamen. Tevens vraagt hij om Hoving, ‘die vermoedelijk bij de te houden keuring voor adjudant Rijkspolitieambtenaar iets aan de kleine kant zal blijken te zijn,’ toch voor te dragen bij de politie. ‘In hem schuilt een goede politieman. Op het behouden van hem bij mijn onderhebbende afdeling wordt door mij zeerveel prijs gesteld.’ Aan zijn kinderen vertelde Hoving vaak over de oorlog en het verzet, waardoor zij een houding kregen van ‘ja, nou weten we het wel’. Na zijn dood in 1980 werd nauwelijks meer over de oorlog gesproken. Geert en Gerda werden in juli 2013 verrast door een artikel in het Dagblad van het Noorden met als titel: ‘Smidsknecht uit Borger voorkwam executie’. 6 Aangespoord door het krantenartikel werd bij het doorzoeken van vaders administratie een bundeltje brieven terug gevonden, waarin het verzetsverleden van Hoving aan het daglicht kwam. Het pakketje bevatte o.a. brieven uit 1978 aan het Ministerie van Defensie en aan het Burgerlijk Pensioenfonds, met daarin een opsomming van zijn verzetsdaden. Het neerschieten van de beide Duitse soldaten heeft hij nooit vermeld. Zijn grootste drijfveer om de brieven te schrijven, was dat hij zich niet voldoende gewaardeerd voelde voor zijn jarenlange inzet voor het vaderland; het was geen geldkwestie voor hem, maar een erezaak. ‘Vermoedelijk mede door mijn verzetsactiviteiten ben ik invalide geworden. Ik ben gedeeltelijk verlamd en kan alleen door gebruik van hulpmiddelen mij voortbewegen. Volgens de doktoren lijd ik aan het z.g. oorlogssyndroom’. Ook Gien Smeenge-Drenthe ontkwam niet aan de gevolgen van de hoge psychische spanningen tijdens de bezetting. Ze werd de laatste jaren van haar leven verpleegd in een psychiatrische inrichting te Zuidlaren. Bij de onthulling op 1 maart 2014 van het verklarende bord bij het opnieuw uitgegraven massagraf in de bossen bij Ees besloot Geert Hoving zijn toespraak met de constatering: ‘Oorlog en verzet kennen voornamelijk slachtoffers, of men het nu overleefd heeft of niet. Veel mensen hebben zich ingezet voor onze vrijheid en daar moeten we hen zeer dankbaar voor zijn. Ze namen het risico het er niet levend af te brengen en was dat wel het geval, dan kwamen later de trauma’s. Gelukkig is een groot aantal mensen een executie hier ter plekke aan het eind van de oorlog gespaard gebleven.’ Voor zijn daden ontving Hoving onderscheidingen van de Amerikaanse en Britse regering voor het helpen van geallieerden, hij kreeg van de Nederlandse regering het oorlogsverzetskruis en een persoonlijke brief van de Bevelhebber der Nederlandsche Strijdkrachten, prins Bernhard.

Met dank aan Gerda en Geert Hoving voor hun bereidwillige medewerking.

Noten

  1. Bewaard gebleven brieven van D. Hoving aan verschillende instanties met daarin een opsomming van activiteiten van de verzetsgroep.
  2. Gerben Dijkstra, Willie Bazuin-Brinkman en Henk Vos, Oorlogssporen; de jaren 1940-1945 in Borger en Odoorn, Knokploeg de Hondsrug, Stichting Harm Tiesing.
  3. R. Moek, Gedoemd te sterven op de drempel van de vrijheid, de Zwerfsteen 2006-1.
  4. Dikke Verhalen, aflevering 48, 1944, bevrijding.
  5. Roger Flamand, J.H. Jansen, Operatie Amherst, Franse para’s vochten in Drenthe, april ’45, Boom,·Amsterdam.
  6. Berndt Otter, Dagblad van het Noorden, juli 1913, ‘Smidsknecht uit Borger voorkwam executie’.

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en Google Privacy Policy en Servicevoorwaarden toepassen.

De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.

  • Auteur H. R. Moek
  • Zwerfsteen 2015/1