In januari 1934 ben ik geboren, mijn ouders waren Jans Beijering en Roelofje Hoving. Ik heb de oorlog bewust meegemaakt en kan mij nog veel dingen herinneren. Wij woonden vroeger op Buinerveen, maar op 1 mei 1939 zijn we verhuisd naar Eeserveen waar mijn ouders een boerderij hadden gekocht met 2,5 ha. grond. In de herfst van 1939 werd mijn vader gemobiliseerd, omdat Engeland en Frankrijk Duitsland de oorlog verklaarden.
Mijn ouders vonden het maar een nare tijd, vooral mijn moeder, want er dreigde oorlog. Als pa na een verlofperiode weer weg moest, liepen bij mijn moeder de tranen over de wangen. Het was een spannende tijd. Bovendien was ze in verwachting van mijn broer Willem die in november 1939 is geboren. Wij hadden twee koeien. Moeder moest als hoogzwangere vrouw ’s morgens en ’s avonds de koeien melken. Met een kar achter de fiets, met daarop de melkbus en de zeef, moest ze een half uur fietsen om bij het weiland te komen. Ik vond het wel mooi dat pa soldaat was, want hij had zulke mooie kleren aan en droeg daarbij een paar dikke schoenen.
Op 10 mei 1940 hadden wij ’s morgens de melkbus aan de straat gezet toen er een aantal Hollandse soldaten uit het staatsbos te voorschijn kwam. Ze waren op de fiets en vluchtten voor de Duitsers. Ze hebben een poosje bij ons gestaan en moeder heeft ze melk gegeven voor in de veldfles. Zij maakte zich erg ongerust over pa. Gelukkig lag hij in Utrecht en daar hoorde ze niets over, daar zou het wel rustig zijn. Ze wist wel dat Rotterdam was gebombardeerd. Toen wist ze echter nog niet dat pa een dag van tevoren daar naar toe was overgeplaatst. Gelukkig is hij heelhuids thuisgekomen.
Grootouders
Mijn grootouders woonden te Exloërveen. Ze hadden maar één dochter, mijn moeder dus, die getrouwd was e in Eeserveen woonde met twee kleine kinderen. Ze maakten zich daar zorgen over. Omdat schoonzoon Jans in militaire dienst was, besloten ze ons op te halen. Ze zijn in Exloo tot de laatste woning, toen café Klamer, gekomen. Daar waarschuwde men opa niet verder te gaan met zijn paard en wipkar. De Duitsers bevonden zich toen al aan de Bovenstraat, dat is de weg van Ees naar Odoorn. Tante Jantje was inmiddels op de fiets bij ons aangekomen. Opa en een arbeider die ze hadden, kregen een fiets van Klamer mee en kwamen zo ook in Eeserveen. Daar hadden tante Jantje en moeder al veel huisraad naar buiten gebracht, zodat ze het snel konden opladen, maar toen opa kwam, hebben ze het maar weer snel binnen gezet. Mijn moeders fiets stond tegen de muur van het huis, toen er Duitsers voorbij kwamen. Eén van hen heeft de fiets gauw meegenomen. Moeder had kinderkleertjes en wat etenswaren in de fietstas gepakt. We hebben er nooit meer iets van teruggezien. Toen de Duitsers waren vertrokken, zijn we in de richting van Exloo gegaan. In Exloo reden de Duitsers ons al geregeld voorbij. Ik vroeg nog een keer wat over de Duitsers, maar tante Jantje beet mij toe: “Je moet je stilhouden over de Duitsers, anders schieten ze jou dood.” Ik was zes jaar en begreep het allemaal niet goed, maar dat het ernstig was, dat begreep ik wel. Een paar dagen later hebben ze heel wat spulletjes opgehaald en naar Exloërveen gebracht. Een zoon van de buurman, Hillechinus Stavast, heeft toen de koeien gemolken. Nadat Nederland capituleerde, is vader weer thuisgekomen.
NSB
De eerste tijd van de oorlog verliep vrij rustig. Het verzet kwam heel langzaam op gang. Enkele NSB’ers waren wel eens fel als we een oranje bloempje op de jas hadden. Als een NSB’er dat zag, moest het eraf. Er werden vaak aanplakbiljetten opgehangen met verschillende bekendmakingen erop. Deze werden altijd in het Duits en in het Nederlands bekend gemaakt. Er hingen ook overal biljetten waarop stond “Duitsland wint voor Europa op alle fronten”. In Eeserveen was het hoofd van de school, meester Oortwijn, een fanatieke NSB’er. Hij droeg altijd een speldje op de jas waar NSB op stond. Meester Oortwijn liep ook met de krant Volk en Vaderland. Aan de school was een bibliotheek. Het lenen kostte meestal 1 of 2 cent per boek, maar meester Oortwijn nam 5 cent; 2 cent voor de bibliotheek en 3 cent voor de Winterhulp, dat was een geldinzamelingsaktie van de Nazi’s. Dat er joden opgepakt werden kan ik mij nog herinneren, omdat het rondverteld werd. Bij ons in Eeserveen woonden echter geen joden.
Doodgeschoten
Het was in de herfst van 1942 of 1943. Mijn broer en ik gingen op een dag met mijn moeder ’s morgens op de fiets richting Brammershoop naar het land om aardappels te krabben. Pa was ’s morgens al vroeg weggegaan. We kwamen in Eeserveen bij de school. Daar was de hele buurt op de been. Wij kwamen er bij staan en vroegen wat er was. “Ze hebben meester Oortwijn dood geschoten,” was het antwoord. Zijn vrouw was ’s nachts bij haar familie in Stadskanaal en zijn zoon, die ongeveer net zo oud was als ik, was ’s nachts bij hem. Ze hadden daar ’s avonds aangebeld. In de voordeur had hij een klein luikje, dat hij opendeed om te kijken wie er was en meteen hebben ze hem doodgeschoten. Hij is nog naar de kamer gelopen en daar in elkaar gezakt. Toen zijn zoon, die 8 of 9 jaar was, ’s morgens uit bed kwam, vond hij zijn vader dood in de kamer. Iedereen deed of hij het heel erg vond, maar later werd er wel gemompeld: “Hij heeft niet beter verdiend.” De Duitsers emn de NSB zijn later nog met speurhonden geweest om de daders opt te sporen, maar volgens mij zijn ze nooit gevonden. 1
Meldingsplicht
Iedereen die gediend had in het Nederlandse leger moest zich onmiddellijk melden om uitgezonden te worden naar Duitsland. Toen de Duitsers dat bekend maakten, kwam de grote februaristaking en legden veel mensen het werk neer.2 Die maatregel is toen niet doorgegaan.
In de herfst van 1943, begin 1944, maakte Duítsland bekend, dat alle jonge mannen zich moesten melden om uitgezonden te worden naar Duitsland. Er waren jongens die gingen, maar ook een aantal dook onder. Zo gebeurde het, dat wij een onderduiker kregen. Hij was al naar Duitsland geweest en had een paspoort. Hij is met verlof thuis gekomen en is toen ondergedoken. Hij kwam zodoende bij ons terecht. Hij werkte overdag mee op het land en in het begin sliep hij ’s nachts gewoon bij ons thuis. Dat alles was eigenlijk onverantwoord, maar mijn vader dacht daar nogal gemakkelijk over.
Het verzet werd steeds heftiger en zodoende werden de Duitsers en de NSB’ers ook steeds feller. Er waren ook NSB’ers die zich rustig hielden en de politiek goed volgden. Toen Duitsland steeds meer verliezen begon te lijden, hielden zij zich steeds meer afzijdig. Blijkbaar waren ze bang voor hun eigen hachje. Toen de situatie steeds gevaarlijker werd, hebben de onderduikers bij ons in de buurt een hut in een droge sloot gebouwd en daar sliepen ze in. De onderduiker die wij hadden, was Annechienus Ottens. Drie huizen van ons af woonde Lammert Vos. Bij hem was Geert Fransen ondergedoken. Beide jongens kwamen uit Zuidlaren. De zoon van onze buurman, Hillechienus Stavast, was ook ondergedoken. Alle drie jongens sliepen ’s nachts in die hut.
Opgepakt
In de nacht van 8 op 9 juni 1944 zijn de Duitsers met landwachters bij ons gekomen om Annechienus Ottens op te halen. Mijn ouders zeiden: “Wij hebben geen onderduikers.” Bij het doorzoeken van ons huis vonden ze zijn koffer en fiets. Toen zeiden ze tegen pa: “Als we hem niet vinden, dan nemen we jou mee.” Pa is toen nog met hen het veld in geweest naar een hut waar ze vroeger in geslapen hadden, maar dat wilden ze niet geloven. (Het was natuurlijk beter geweest als er nog dekens in gelegen hadden.) Daarom hebben ze pa meegenomen en ook Lammert Vos en Pieter Cazemier, die in De Kiel woonde. In Eesergroen zijn ze ook geweest bij Roelof Wijnholds en Albert Kolthof, maar die waren beter op hun hoede, want daar hebben ze niets gevonden. Die jongens hadden alle spullen bij zich in het veld. Mijn broer Willem van vier jaar en ik (tien jaar) 1agen, toen pa opgehaald werd, in de bedstee te slapen. Moeder zei dat ze nog met een zaklantaarn op ons bed hadden geschenen, maar wij sliepen gewoon door. De volgende morgen vertelde moe dat ze pa die nacht hadden opgepakt. Het was maar goed dat ze geen nacht eerder waren gekomen, want de dag ervoor waren Hendrik Kamps en Geertje Ensing getrouwd en daar waren ’s avonds heel wat onderduikers. Ze hadden heel wat kunnen oppakken. Onder de landwachters die er bij waren, zag je geen bekenden; die hielden zich op een afstand om niet herkend te worden. Later is gebleken, dat iemand uit De Kiel verraad had gepleegd. Toen hij na de oorlog voor het gerecht kwam, zijn pa, Lammert Vos en Pieter Cazemier nog als getuigen opgeroepen.
Pa, Vos en Cazemier werden afgevoerd naar Assen waar ze een week gevangen hebben gezeten. De familie zat in die tijd ook niet stil en heeft geprobeerd hen vrij te krijgen. Dat is niet gelukt. Na die week werden ze naar een kamp in Amersfoort gebracht, waar ze drie weken zijn gebleven. De familie was nog steeds bezig hen vrij te krijgen, maar zonder resultaat, tot er op zekere dag bericht kwam dat pa werd overgeplaatst naar Duitsland en dat moe moest zorgen dat hij een koffer met kleren kreeg. Moe moest druk aan de slag om te zorgen dat zijn naam in de kleren stond. Zij stuurde mij naar opa en oma in Exloërveen met de vraag of oma nog vlug een paar sokken wilde breien voor pa. Het moest allemaal snel gebeuren, ze hadden nog maar een paar dagen de tijd. Hendrik Beijering, een broer van pa, en Lucas Vos, een broer van Lammert Vos, en iemand van de Cazemiers hebben de koffers naar Amersfoort gebracht. Pa en Pieter Cazemier kwamen in Brunswijk terecht en Lammert Vos verbleef acht kilometer verderop. Ze werden te werk gesteld in een fabriek waar ze oorlogsmateriaal maakten. In die tijd werd de fabriek door geallieerden gebombardeerd. Ze hebben het erg benauwd gehad. Omdat de fabriek kapot was, werden ze overgeplaatst naar Walbeck, een klein plaatsje. Daar werden ze te werk gesteld in een zoutmijn waar bovendien een fabriek stond waar oorlogsmateriaal gemaakt werd. Ze werkten 420 meter onder de grond en voelden zich veilig.
De boerderij
Bij ons thuis moest het werk gewoon door gaan. Onze buurman Gerrit Struik en Roelof Wijnholds uit Eesergroen werden arbeider bij ons. Moe had de zorg voor de boerderij, voor mijn broer en mij en maakte zich uiteraard grote zorgen over pa. Maar gelukkig hadden wij contact met pa door middel van een briefwisseling. Dat ging in het begin heel goed, naarmate de oorlog vorderde, werd het wel steeds moeilijker. De zoon van onze tweede buurman Hendrik Siepel was echter ‘grensganger’. Doordat Duitsland steeds meer gebrek kreeg aan arbeidskrachten, moesten deze mensen in Duitsland vlak over de grens werken. Maar ze kwamen in het weekend thuis. Hendrik Siepel nam dan vaak brieven van ons mee naar Duitsland en deed ze daar op de post. Ze waren dan zo over en pa stuurde ze weer naar Hendrik Siepel. Naarmate de oorlog vorderde, werden de Duitsers steeds wantrouwiger en zodoende werd het steeds gevaarlijker. Hij zei wel eens tegen moe: “Je moet er geen kwaad woord over de Duitsers of de NSB inzetten.” Hij verstopte de brieven in zijn laarzen; daarbij hadden ze hem wel eens betrapt maar het liep goed af. Moe stuurde geregeld een pakje eten naar pa. Dat verstuurde ze met Van Gend en Loos en dat kwam goed aan. Pa heeft nog een pakje van moe gekregen in maart 1945 en op 19 april is hij weer thuis gekomen.
Russen
In de tweede helft van de oorlog lag er een aantal Russen in het bos. Ze waren gewapend en deden dienst in het Duitse leger. Er kwamen wel eens een paar bij ons om iets te vragen. Hoe het kwam dat ze in het Duitse leger dienst deden, weet ik niet precies. Later hoorde ik dat ze waarschijnlijk gevangen genomen waren en dat ze toen maar getekend hadden voor het Duitse leger. Het gebeurde op een keer dat er een Rus bij ons kwam met een rugtas vol vlees. Hij had wild geschoten. Hij beduidde ons dat hij bij ons wilde koken, omdat wij de kookpot buiten hadden staan. Hij wees steeds van de tas naar de kookpot, terwijl hij zei: “Kochen.” We begrepen hem niet en we haalden daarom Roelof Wijnholds erbij, die voor ons werkte. Maar deze deed net of hij het niet begreep. Tenslotte pakte de Rus zijn spulletjes, liep kwaad weg en mompelde: “Verstehen nichts”. Maar Roelof had het wel begrepen en hij wist dat moeder er geen belang bij had.
Soms gingen ze naar het kanaal in Eeserveen en gooiden een handgranaat in het kanaal. Deze ontplofte en dan kwamen de vissen bovendrijven. Met een schepnet schepten ze de vis eruit.
Op een morgen stonden we op en merkten dat de paardenstal open stond. Het paard liep achter op het land. We ontdekten toen dat onze damesfiets van de deel was gehaald. Het kinderstoeltje hadden ze laten liggen.
Het gebeurde ’s avonds nog al eens dat er buiten op straat lawaai klonk, als we rustig thuis zaten. Dan trokken de Duitse soldaten het bos in. Wij deden dan snel het licht uit en bleven stil zitten. Soms liepen ze rond ons huis en trokken aan de deuren of aan de blinden die we voor de ramen hadden. We zaten dan met bonzend hart af te wachten en als het langzamerhand stil werd, slopen we zachtjes naar bed.
1944 – 1945
In de winter van 1944-1945 kwamen vaak mensen uit het westen met een handkar of bakfiets op surrogaatbanden om voedsel op te halen. Vooral graan want dat bedierf niet als het maar droog bleef. Het waren meest vrouwen, want de mannen waren niet altijd veilig. Het was vreselijk om aan te zien. Het was één hoop ellende, maar je wende eraan. Omdat er in het westen grote hongersnood was, probeerde men de kinderen op het platteland te plaatsen, wat ook vaak lukte.
’s Nachts sliepen wij met z’n drieën in één bed, moe tussen mijn broer Willem en mij in. Als we in bed lagen, had moe ons in de armen en deed ze een gebed met ons om te vragen of God toch spoedig de oorlog wou beëindigen en dat pa weer gezond en wel bij ons mocht komen. Dit was haar enige troost en pa schreef hetzelfde in zijn brieven. Ook dat was zijn enige troost.
Omdat wij naast een groot bos woonden waar nogal veel Duitsers lagen, patrouilleerden de Duitse soldaten langs ons huis. Soms hadden ze een onderduiker opgespoord, die moest dan voor hen aanlopen. Zij fietsten er langzaam achteraan of liepen met de fiets aan de hand, vaak begeleid door één of twee landwachters. Ook gebeurde het wel dat er mensen uit Duitsland wegvluchtten. Ik kan mij nog herinneren dat er op de laan bij Van der Scheer een paar vluchtelingen liepen toen er een motor langs kwam met een Duitse officier er op. De jongens gingen toen zitten; zo vielen ze niet op. Het liep goed af.
’s Nachts vlogen de geallieerde vliegtuigen over op weg naar Duitsland, waar ze hun bommen lieten vallen. Pa vertelde wel eens dat, toen hij nog in Brunswijk lag, de sirenes begonnen te loeien en dan vluchtten zij het bos in waar de bommen rondom hen vielen. Hij zei: “Het was net of je een eind omhoog schoot.” De vrouwen en kinderen vluchtten naar de bunkers, de kinderen huilden, het was een vreselijk tafereel. Moe vertelde jaren later dat er in die periode een paar mannen bij ons hebben geslapen. Het waren vluchtelingen, die de volgende dag verder gingen. Je moet er niet aan denken, twee vreemde mannen bij een eenzame vrouw met twee kleine kinderen. Ze sliepen in dezelfde kamer, wij in de ene bedstee en zij in de andere. Men leefde in een gespannen sfeer en hoopte niet in Duitse handen te zullen vallen. Erg belngrijk was de hulp die men elkaar bood.
Vliegtuigen
Ik ging naar de christelijke school in De Kiel. Op een zekere dag vlogen er steeds vliegtuigen over. Opeens een vreselijk geluid. De Duitsers hadden een Engels vliegtuig beschoten. Wij zagen het vliegtuig naar beneden duikelen en direct daarop zagen we parachutes naar beneden komen. Eén van de bemanningsleden kwam in het bos terecht. Er werd later verteld dat de ondergrondse er snel bij was, sneller dan de Duitsers en dat ze de piloot in veiligheid hebben gebracht. Diezelfde dag, 11 januari 1944, is er in Exloo ook een vliegtuig naar beneden gekomen.
Paard
Duitsland werd steeds meer de verliezende partij en zodoende werd de spanning ook steeds groter. Men vroeg zich af, wameer de bevrijding zou komen. Op een morgen was ik thuis. Moeder was de beesten aan het voeren. Er kwamen twee Duitse soldaten aan, die vroegen waar de boer was. We moesten met ons paard munitie wegbrengen. De Duitsers trokken zich namelijk steeds verder terug. Als kind spreek je de waarheid en ik zei dat het paard in het land was. Ik moest mee er naar toe. Jan Ottens, toen een jongen van ongeveer 16 á 17 jaar, was er mee aan het ploegen. Hij moest direct mee. Wij kwamen bij huis en toen kwamen er al meer boeren met paard en wipkar aan. Moe zei tegen Jan dat hij maar naar huis moest gaan, terwijl zij probeerde om er van af te komen. Ze vertelde de Duitsers dat ons paard drachtig was en gauw een veulen moest krijgen. Zij moest dan maar met het paard wachten tot de commandant kwam, want die moest de beslissing nemen. De rest ging op weg en moe wachtte in spanning af tot de commandant kwam. Toen hij kwam, vroeg hij direct waarom dit paard niet was meegegaan. Ze zei dat het paard hoogdrachtig was en dat het daardoor niet mee kon. Maar daar nam hij geen genoegen mee. “Je moet je man ophalen,” beet hij haar toe. Dat kan niet, want hij zit gevangen in Duitsland. Toen moest ze haar arbeider ophalen. “Dat doe ik niet,” zei ze. “Ik heb mijn man in Duitsland en ik wil niet de verantwoording nemen dat de Tommies mijn arbeider doodschieten.” Moe raakte door het dolle heen en zij hield de commandant voor dat de Tommies nu achter hen aan zaten en dat zij het daardoor benauwd kregen en wegvluchtten en dat wij overal voor moesten boeten. Ze heeft die commandant nog meer naar het hoofd geslingerd. Het eind van het liedje was dat de commandant zei: “Maak dat je wegkomt!” Wij stonden op straat toen moe met een behuild gezicht met paard en kar uit het bos kwam. Ze trilde over haar hele lichaam. Ze had het gered. Het had natuurlijk ook minder goed kunnen aflopen. We moesten ook met het paard naar Exloo, waar de Duitsers paarden vorderden voor het leger en voor de landbouw in Duitsland.3 Ik moest toen naar school, maar moe zei tegen mij dat ik ook maar mee moest. Als ze ons paard zouden vorderen, moest ik beginnen te huilen. Het was al eens gebeurd dat het zoontje van een boer dat had gedaan. De Duitsers hadden medelijden gekregen en daardoor was het paard niet gevorderd, ten minste zo werd verteld, maar ik twijfelde er aan, want de Duitsers waren keihard. Ons paard was drachtig en zo één konden ze niet gebruiken. Zodoende werd ons paard niet gevorderd.
Ongeveer een week voor de bevrijding hoorden wij plotseling een hevige knal. Van schrik sloegen wij tegen de grond. Een poosje later kwamen er weer een paar hevige knallen. Onze buren, familie Stavast, riepen al: “Kom hier heen.” Toen hebben wij daar een tijd met zijn allen in de kelder gezeten. Het bleek namelijk dat de Duitsers munitie lieten ontploffen in het bos. Tegen de bevrijding trokken er steeds meer Duitse soldaten langs op de vlucht voor de geallieerden. Ze gooiden ook nogal eens wat bagage weg. Het leger was moe en uitgeput.
Bevrijding
Op 12 april 1945 werden we bevrijd door de Polen. ’s Morgens kwamen de tanks uit het bos bij Eesergroen. Wat waren wij blij en gelukkig! Wij hadden nog één zorg en dat was mijn vader. Hoe zou het met hem gaan? Vooral moe was bezorgd. Wij waren nog kinderen en dan ben je je wat minder bewust van dit soort zorgen. Pa kwam in Duitsland ook in de maand april vrij. Hij en zijn kameraden gingen direct richting Nederland. Toen kwamen er anderen achter hen aan. Die hadden de Duitsers een fiets afgepakt. Ze zeiden, dat hij ook maar moest zorgen voor een fiets. Dat heeft pa toen direct gedaan. De rollen waren omgedraaid! Ze zijn naar de grens gefietst en een week later was pa weer in Drenthe.
Cobi Faber, een dochter van dominee Faber van Schoonoord bezorgde in deze tijd een telegram waarin stond dat pa in Klazienaveen in een school was. Wij waren overgelukkig en de buren zeiden: “Daar moet je direct naar toegaan.” Moe kon niet langer wachten. Ze kreeg een fiets van onze tweede buurvrouw, vrouw Pot, mee. Gauw wat eten in de tas, want misschien had Jans honger en zo fietste moe op Klazienaveen aan. Wij speelden ’s middags verder. Wij waren voor in het bos, bij de le en 2e Achterweg, toen wij een paar fietsers zagen aankomen. Toen ze dicht bij ons waren, zagen wij dat het pa was met Harm Groenwold. Wat waren wij allemaal blij! Moe zat nog in Klazienaveen. Wij gingen met pa naar huis. De buren kwamen er ook direct aan. Ze stonden rondom pa en vroegen van alles en pa vertelde. Later kwam moe weer thuis en de tranen vloeiden van geluk.
Munitie
We waren bevrijd, maar het gevaar was nog niet geweken. In het bos lag nog heel wat munitie. De Duitsers hadden er schuren gebouwd en daar lag allemaal munitie in. Wij, als kwajongens, zaten vaak in het bos en gevaar zagen wij niet. De patronen zaten in banden en deze zaten weer in een dunne koperen kist en die lag weer in een houten kist. Wij lieten de patronen ontploffen door er een dikke steen op te gooien. Wij hebben ook wel eens een oude melkbus in het veld geplaatst met daarin wat stro en een stel geweerkogels. We staken een eind lont aan en dan maakten we dat we wegkwamen, want als het stro begon te branden, schoten de kogels van alle kanten uit de bus.
Op één plek in het bos lagen granaten. Daar zijn wij ook wel eens geweest. Wij sloegen dan de punt van een kogel eraf, haalden het kruit er uit, draaiden het slaghoedje er onderuit en dan hadden wij een mooie koperen huls. Het gebeurde op een zondagmiddag dat vijf jongens uit Brammershoop naar het bos zijn gegaan, waar ze hetzelfde als wij deden. In de punt zat echter nog springstof. Dat is toen ontploft en Remmelt Groenwold, Derk Pepping en zijn broer Kornelius Pepping vonden de dood. Bauke de Jong en Rieks Meinetten raakten gewond. Ik was alleen thuis, pa en moe waren naar de kerk. Ik keek naar buiten en zag Bauke lopen. Het was net of hij modder op zich had en hij huilde. Ik dacht: “Ze zullen hem wel geplaagd hebben, want dat gebeurde nogal eens.” Na een tijdje kwamen pa en moe weer thuis. Pa zei direct: “Ben je hier Jan, gelukkig! Er is een ernstig ongeluk gebeurd in het bos.” Bauke de Jong had het verteld en hij zat niet onder de modder, maar onder het bloed. Bij ons uit de buurt zijn er verschillende mensen, waaronder mijn vader, naar de onheilsplek toe geweest. Wij hebben geweldig geluk gehad, want wat die jongens deden, hebben wij ook wel gedaan. Het had ons net zo goed kunnen overkomen. Toen beseften wij pas hoe gevaarlijk het was.
Toen wij een dag of drie bevrijd waren, kwamen er ineens twee Duitse soldaten uit het bos. Ze hadden geen wapens bij zich. Ze waren helemaal uitgehongerd en zagen er vuil en slecht uit. Ze gaven zich over en de buurt zei: “Wat moeten wij met hen.” Lucas Oldenbeuving werd er bij gehaald, die was bij de ondergrondse. Hij kwam met één van zijn zoons. De Duitsers moesten de handen omhoog steken. Ze werden gecontroleerd op wapens, maar die hadden ze niet meer. Lucas en zijn zoon hebben hen toen meegenomen naar Borger. Deze twee hadden zich verstopt in het bos en waren achter gebleven toen de Duitsers zich terugtrokken. Ze hadden het goed bekeken, want ze hebben het er goed vanaf gebracht.
Enkele toevoegingen
1) Jan Beijering schrijft over de dood van schoolmeester Oortwijn, die als NSB’er bekend stond. Burgemeester Doornbos van Borger woonde de begrafenis van genoemde schoolmeester bij. Hij vond het zelfs gepast om bij het graf een toespraak te houden. Vlak voor de bevrijding heeft Doornbos enige tijd wegens ziekte zijn functie niet kunnen uitoefenen. Na de bevrijding wenste hij de draad weer op te pakken. Waarschijnlijk is het bezoeken van genoemde begrafenis één van de redenen geweest waarom eerst een onderzoek naar de handel en wandel van de burgemeester in oorlogstijd werd ingesteld. Doornbos kon niet als NSB’er aangemerkt worden en beticht worden van een openlijke Duitse voorkeur. Toch werd hem verweten dat hij te gemakkelijk en zonder enige spoor van tegenwerking de bevelen van de Duitse bezetter opvolgde.
2) Beijering noemt de februaristaking. De aanleiding tot deze algemene staking van februari 1941 is het wegvoeren van de joden geweest. De bezetter drukte de staking met harde hand de kop in. In Borger is in april/ mei 1943 een staking geweest waaraan vrij massaal werd deelgenomen. De aanleiding hiervoor was dat alle Nederlandse soldaten zich moesten melden om in Duitsland tewerk te worden gesteld. Telefoonlijnen in Nieuw-Buinen werden vernield. Gemeentepersoneel, personeel van de zuivelfabriek in Borger, evenals werknemers van `N.V. Nieuw-Buiner Glasfabrieken’ legden het werk neer. Berend Trip (Witte Bé) wierp zich op als grote motor van de staking. Hij heeft het echter met de dood moeten bekopen.
3) Beijering haalt het vorderen van paarden aan. In de Provinciale Drenthsce en Asser Courant van 6 juni 1945 stond het volgende bericht. `Hedenavond vertrekt een zestigtal boeren uit onze provincie naar IJmuiden. Daar staan bij de Canadeesche militairen 263 paarden gereed, die naar Drenthe overgebracht moeten worden. De Provinciale Voedsel Commissaris zal deze paarden bij aankomst doen taxeren, waama zij aan Drentsche boeren zullen worden toegewezen. Het transport van IJmuiden naar de Oude Lantschap zal te voet moeten geschieden. Men rekent er op de paarden over een week hier te hebben. De beschikbaarstelling van deze paarden is een eerste compensatie voor de vele viervoeters, die de Duitschers in de afgeloopen jaaren -en speciaal in de laatste maanden van den oorlog -uit onze provincie hebben weggehaald.’ Na de bevrijding is de positie van de Drentse veestapel onder de loep genomen. Drenthe is op dit gebied redelijk ongeschonden de oorlog uitgekomen. Alleen de paardenstapel was er slecht aan toe. Er waren nog 9000 paarden in onze provincie. Dit was een tekort van 3000 als je de hoeveelheid te bewerken grond in ogenschouw neemt. Uit Groningen was geen hulp te verwachten, omdat daar ook een tekort was. Het paardensurplus zat in het westen van Nederland.
- Auteur: Jan Beijering met enkele toevoegingen door Bertus Liewes
- Bron: Oorlogssporen
- Uitgave van de Zwerfsteen, historisch tijdschrift van Stichting Harm Tiesing, jaargang 14, nr. 2.
- © Stichting Harm Tiesing

Jans Beijering geboren 1934. Hier is hij 10 à 11 jaar en poseert voor de lagere school in De Kiel (Collectie: J. Beijering)

De brug te Brammershoop (Eeserveen). De foto is genomen in de mobilisatietijd, voorjaar 1940. Rechts staat een Nederlandse soldaat, links een onbekende man. Let op de draadversperring voor de verdediging tegen de Duitsers. De boerderij is van de familie Pot. Het woonhuis is later afgebroken en aan de achterkantherbouwd. In het andere huis woonde Bauke de Jong, die gewond raakte bij het spelen met munitie in het bos. (Collectie J. Beijering)

Deze foto is genomen in het vboorjaar van 1940 voor het ouderlijk huis. Het adres was eerst Odoornerveen nr. 100, Post Odoorn. Thans is het Eeserveen nr. 17, Post Schoonoord. Jans Beijering was thuis met verlof in de mobilisatietijd. Fotograaf Meiborg van Nieuw-Buinen lag bij hem in dienst en heeft ook deze foto genomen. Op de foto staan: Jans Beijering (geboren 6 januari 1907, overleden 5 november 1962), Roelofje Beijering-Hoving (geboren 7 januari 1913), Jan Beijering (geboren 20 januari 1934) en Willem Beijering (geboren 5 november 1939, overleden 14 december 1988) (Collectie: J. Beijering)
0 reacties