Het verhaal van een evacué
Als jong meisje van elf jaar oud vertrok ik samen met mijn zus Rini van bijna zestien met nog vele anderen uit IJsselmonde (nu gemeente Rotterdam) op 5 februari 1945 op weg naar de provincie Drenthe. Wij werden uitgezonden door de vrijzinnige kerk te Slikkerveer(gemeente Ridderkerk) van ds.Koops, die zelf oorspronkelijk uit Drenthe afkomstig was. Ds. Koops had in de Nederlandse Hervormde Kerk van Borger tijdens een preek een oproep gedaan aan de bevolking om kinderen uit onze omgeving in huis te nemen in verband met de honger die toen in het westen van ons land heerste. Wij moesten ons op maandag 5 februari 1945 om zeven uur in het gebouw genaamd “Volksbelang” te Bolnes (gemeente Ridderkerk) verzamelen. Het was die avond koud en het was regenachtig weer. We kregen daar ieder twee boterhammen voor onderweg. Na afscheid te hebben genomen van vader, moeder, broers en zusters (wij waren thuis met tien kinderen) vertrokken we in een soort vrachtwagen (eigendom van de firma Nutricia), die door een generator werd aangedreven en waarin stro was gelegd, naar Drenthe. We konden niets zien. De wanden van de wagen waren van plaatstaal met daarin heel kleine gaatjes. Eerst reden we naar Zoetemeer. In een café kregen we daar van de firma Nutricia watk oolsoep. Daarna vertrokken we richting Borger. In die zeer vermoeiende nacht werden we diversen malen aangehouden door Duitsers die steeds Halt! schreeuwden en die iedere keer achterin in de vrachtwagen wilden kijken (met geweer in de aanslag) of alles wel in orde was.
We arriveerden de volgende morgen om tien uur voor het gemeentehuis in Borger. Vandaar liepen we naar de pastorie van de Nederlands Hervomde Kerk van ds. Ras. Daar werden onze namen afgeroepen en werd gezegd bij wie je ondergebracht werd. Buiten de pastorie stonden de boeren met de “wupkanen” al te wachten. Ik hoefde niet ver te lopen, want ik werd ondergebracht bij de familie Jan Sanders, die een dames- en herenkapsalon had tegenover de kerk. Mijn oudere zus ging naar de familie Bernardus Weitering die een paar huizen verderop een galanteriezaak had. Toen ik op die morgen van 6 februari om tien over elf bij mijn pleegouders binnenkwam, wist ik nog niet dat ze in Drenthe anders spraken dan bij ons. Waar ik ja op moest antwoorden zei ik nee of net andersom. Maar ik raakte al gauw gewend aan het dialect.
Na eerst wat gerust te hebben ging ik met de hulp in de huishouding van de familie Sanders (Rika Hazenberg) naar het hunebed van Borger. Daar had ik op school over gelezen. De eerste blik op dat hunebed zal ik nooit vergeten. Zoiets had ik nog nooit gezien en dan nog wel het grootste hunebed van Nederland. Na een paar weken ging ik daar naar school, die toen in de kapel achter de kerk was, want in de school zelf zaten Duitsers. Ik had veel vriendinnen die mij iedere morgen kwamen ophalen. Ik mocht regelmatig bij verscheidene boeren melk en eieren halen en ging bij ome Jan achterop de fiets mee naar de boeren die geknipt en geschoren moesten worden. Heel gezellig zaten we dan rondom de grote potkachels. Zo verbleef ik daar met heel fijne en gastvrije mensen om me heen.
Toen kwam uiteindelijk de dag van de bevrijding. Wij (opa en oma Sanders, ome Jan en tante Marie, en hun dochter Gonnie en ik) schuilden toen in de kelder onder de kapsalon. Voor de ramen had ome Jan latten gespijkerd om de ruiten tegen springen te beschemen, want de Duitsers wilden de bruggen naar Buinen en Ees opblazen, zodat de in aantocht zijnde Tommies er niet over konden. Op een gegeven moment kwam er een Duitser de kapsalon binnen die nog gauw geknipt en geschoren wilde worden. Hij zei dat we zo snel mogelijk uit de kelder weg en naar elders moesten gaan, omdat het op dat punt van het dorp veel te gevaarlijk was. Wij zijn toen met z’n allen naar de naastgelegen boerderij van Lucas Hamming gegaan. In de koestal zaten we met nog meer mensen bij elkaar af te wachten wat er zou gaan gebeuren. Het ging op een gegeven moment vreselijk tekeer. De bruggen werden opgeblazen, terwijl er op één van de bruggen al een soldaat stond. Het huis van de burgemeester stond in brand. De deuren van de koestal waren door de enome luchtdruk van het geweld uit hun posten gevlogen. Toen kwamen er een paar Duitsers binnen die paarden wilden hebben, maar boer Hamming weigerde ze mee te geven. Echter toen ze ons met hun geweren onder schot hielden, de nodige tranen zijn toen wel gevallen, wisten een paar mannen de boer over te halen om de paarden toch te geven waama de Duitsers vertrokken. Tegen de avond kwamen ze de paarden terugbrengen. Ze moesten toen maken dat ze weg kwamen, omdat de Tommies er aan kwamen. Die liepen opeens door het dorp met om hun nek gele sjaaltjes. We mochten toen nog niet naar buiten, want er werd nog volop geschoten. Die avond om acht uur was de kust veilig en konden we weer naar huis. De straat lag vol met door de Duitsers achtergelaten spullen. Het bleef na die tijd nog gevaarlijk, omdat veel Duitsers zich nog in de bossen verscholen hielden.
Toen kwam de dag dat we weer naar huis konden. Dat was 7 juni 1945. Met tranen en weemoed hebben we afscheid genomen. Als dank van alle ouders is na de oorlog een gebrandschilderd raam aangeboden aan de Nederlandse Hervomde Kerk in Borger met daarop een voorstelling van de Bamhartige Samaritaan en de tekst: “Wij hadden honger en u heeft ons te eten gegeven”. We zijn daama altijd over en weer contact blijven houden met onze pleegouders. We brengen ieder jaar onze vakantie door in deze mooie provincie. Mijn pleegouders leven inmiddels niet meer, maar ik zal ze altijd blijven gedenken voor wat zij voor mij in de oorlog hebben gedaan.
Dit was een stukje uit mijn leven tijdens de Oorlog.
IJsselmonde,11 december 1994.
0 reacties