Uut mien Todttied

0 Reacties

Onderstaand artikel komt uit het boekje ‘Uut mien Todttied’ van Frans van Boxtel. Hij en zíjn familie waren in januari 1945 als evacués uit Venlo gekomen en in Nieuw- Buinen ondergebracht. Frans was toen 23 jaar en zijn broer Wim 19. Beiden werden ingekwartierd bij boer Oostingh en de overige familie verbleef bij boer Oosterwijk aan de andere kant van het “daip”. Frans en Wim werden gedwongen om voor de Duitse bezetter te werken bij de “Organisation Todt”. Van Boxtel beschrijft deze organisatie aldus: “De Organisation Todt, genoemd naar de bij een vliegtuigongeluk omgekomen oprichter, was een halfmilitaire en heel-misdadige organisatie, die werd belast met het bouwen van verdedigingswerken”. Het boekje `Uut mien Todttied’ is een uittreksel van een deel uit het door dezelfde auteur geschreven boek ‘Tussen twee zomers’, de geschiedenis van de oorlogswinter 1944 – 1945, zoals Van Boxtel die met zijn familie meemaakte.

TWEEDE HOOFDSTUK

Onze werkzaamheden

Het was zes uur toen we ons met veel geritsel uit het stro bevrijdden. Ons ontwaken vond in weer heel wat primitiever omgeving plaats dan we de laatste tijd gewend waren. Zij deed wat aan Venlo denken. In het stro aten we een kleinigheid, wasten ons bij een pomp en waren eigenlijk maar blij toen het tijd was om bij de Todtkerels aan te treden. Dat moest gebeuren bij cafë Boes, waar het fraaie stel was ingekwartierd. Met een flinke groep gingen we daarna op weg naar het werkobjekt. Dat was allesbehalve in de buurt. We liepen over een kale provincieweg via het dorpje Taarlo naar een punt waar we van de ‘grote’ weg een modderweggetje insloegen. Onze zo keurig in het gelid marcherende groep veranderde hier in een soort exotische dansgroep of ook wel een zeldzame sekte, die een springprocessie hield ter ere van een veeleisende God. De weg was schier onbegaanbaar door plassen water en roomzachte modderbanken. Met fladderende amen en korte aanloopsprongetjes trachtten we onze kostbare schoenen zoveel mogelijk te ontzien, maar het resultaat was pover. We kwamen na enige tijd op een andere weg uit, waar we ons weer ‘drei zu dreien’ moesten opstellen. Over een spoorwegovergang belandden we in een bos, waar halt gehouden werd. De streek heette ‘Oude Molen’.

Ik zal nog even uitleggen dat de organisation Todt, genoemd naar de bij een vliegtuigongeluk omgekomen oprichter, een half-militaire en heel-misdadige organisatie was, die werd belast met het bouwen van verdedigingswerken en wat verder op oorlogsgebied in de zieke hersens van de nazilij(?)ders opkwam. De bendeleden waren in een bruin unifom met flodderbroek gekleed. Zij waren over het algemeen al tamelijk oud of hadden een gebrek dat hen ongeschikt maakte hun leven op de gebruikelijke plaatsen voor het vaderland te geven. Maar als je ze zag lopen en kommanderen, dacht je te doen te hebben met de Generale staf die er een dagje uit was. Het is mij trouwens altijd opgevallen dat zelfs de laagstgeplaatste Duitser, zolang hij de hoogste in de buurt is, een houding aanneemt die de indruk wekt dat hij, zoal niet dagelijks bij de Führer over de vloer komend, hem toch onder vier ogen met Dolf aanspreekt. Maar wat gebeurt als een worp uit hetzelfde nest, met edoch één streepje méér op de schouder, ten tonele verschijnt? De nonchalant om zich heen brallende grootheid klapt als een leeglopende ballon samen en brengt zijn serviele hulde aan de Obergesetzte. Wij stonden onder het toezicht van twee Kolonnefuhrers, die Böhler en Meyer heetten. Om mij nu ontschoten redenen noemden wij hen respectievelijk Sjraar en Gerrit. De eerste was een niet kwaadaardige schreeuwer, maar Gerrit een stiekeme hou-‘m-in-de-gaten.

De werkzaamheden bestonden uit het bouwen van bunkers en aanverwante versterkingen en het spitten van loopgraven als verbindingswegen tussen deze bouwsels. Ik zal U even uitleggen hoe zo’n bunker in elkaar zat. Je graaft een gat, vierkant of rechthoekig, niet te diep, want je zit zo in het water. Langs de wanden zet je rechtop en aaneengesloten naast elkaar, palen die je in een nabij bos hebt gestolen. Dan leg je wat dunnere palen als vloer op de bodem en weer wat dikkere als dak op de opstaande palen. Ik hoop dat iedereen me heeft kunnen volgen. Deze konstruktie bedelve men vervolgens met een dikke laag grond en het zal een knap leger zijn dat deze verdedigingslinie voorbij komt. Toen wij er aankwamen waren deze forten reeds gereed. Aan ons werd de taak gelaten om er hier en daar de laatste hand aan te leggen en de hele roetemetoet te kamoefleren. Ik kom op een en ander nog wel terug, maar zal hier vast een voorlopige indruk geven van het uitgekookte systeem dat wij als vestingbouwers ontwierpen. Om te begimen kregen we het bevel om een kleine bunker nog wat op te zetten en aan te plempen (let op de vaktermen!). Na enig zoeken ontwikkelden we de volgende methode: André haalde bij een nabije bunker grond weg, die daar op een klein hoopje lag. Of misschien maakte deze wel deel uit van de versterking, zo ver ging onze kennis van dit soort zaken ook weer niet. Ik wierp de smurrie met lange uithalen van mijn schop over het dak van de bunker heen, zodat deze aan de andere kant terecht kwam. Daar stond Wim ijverig gereed om de grond met veel vertoon weer in de nabijheid van André te deponeren. Tegenwoordig staat dit in de literatuur bekend als het kontinue rouleersysteem, maar het is door ons ontwikkeld!

Om negen uur kregen we een kwartiertje schaft en om één uur kwam een wagen van de centrale keuken uit Assen eten brengen. Het eten was tamelijk goed en we hadden een half uur de tijd het te konsumeren. Wij moesten in deze rustpauze natuurlijk ook een beetje op verhaal komen van de vermoeienissen van de werkzaamheden zoals hiervoren omschreven. Het behoeft geen betoog dat we ook wel eens even een blaasje moesten pikken. In andere woorden; we moesten nu en dan even bijkomen van de inspanningen van het zware bunkerbouwerswerk. Dan doken we in de betreffende bunker en vergaten, in gezellige kout, wel eens de tijd. Maar de zware stappen van Sjraar en Genit konden we al gauw van andere oorlogsgeluiden onderscheiden. Als die de bodem deden dreunen, peesden we als de gesmeerde bliksem naar buiten en veegden kwasi terloops het zweet van het voorhoofd. Om vijf uur ’s middags was het werk afgelopen. Dan traten wij weer drei zu dreien aan en marcheerden huis toe met een tevreden Sjraar en Genit langszij ons.

 

0 reacties

Een reactie versturen

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA en Google Privacy Policy en Servicevoorwaarden toepassen.

De verificatie periode van reCAPTCHA is verlopen. Laad de pagina opnieuw.

  • Auteur: F. van Boxtel
  • Bron: Oorlog en bevrijding in Borger
  • Uitgave van de Zwerfsteen, historisch tijdschrift van Stichting Harm Tiesing, 1995 nr. 1 en 2.
  • © Stichting Harm Tiesing